Op 11 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel, zoals bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 8 mei 2020 verzocht om voortzetting van de op 7 mei 2020 opgelegde crisismaatregel voor betrokkene, die in een psychische crisis verkeerde. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2020 was betrokkene niet aanwezig en had hij aangegeven niet te willen deelnemen aan de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor betrokkene, waaronder levensgevaar en ernstige verwaarlozing. De rechtbank heeft de standpunten van de advocaat van betrokkene en de arts gehoord, waarbij de advocaat verweer voerde tegen bepaalde beperkingen in de vrijheid van betrokkene. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de toestand van betrokkene geen aanleiding gaf voor beperkingen in zijn vrijheid om het eigen leven in te richten of in het recht op bezoek, de voortzetting van de crisismaatregel noodzakelijk was. De rechtbank verleende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die geldig is tot en met 1 juni 2020, en wees het meer of anders verzochte af. De beschikking is gegeven door mr. J.T.W. van Ravenstein, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting.