ECLI:NL:RBDHA:2020:4881
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in het kader van vreemdelingenrecht tijdens coronamaatregelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Poolse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot 23 maart 2020. De beoordeling in deze zaak richt zich op de rechtmatigheid van de maatregel sinds dat moment. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld met betrekking tot zijn uitzetting, aangezien er geen uitzettingshandelingen zijn verricht na een vertrekgesprek op 9 april 2020. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, onderbouwd door een voortgangsrapport van 7 mei 2020, waarin wordt vermeld dat een geplande vlucht naar Polen op 12 april 2020 is geannuleerd vanwege de coronamaatregelen en het verzet van eiser.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er momenteel een volledige lockdown in Polen is en dat verweerder moet aantonen dat het luchtruim open is voor uitzetting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de lockdown geen belemmering vormt voor de uitzetting, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de coronamaatregelen als tijdelijke belemmering moeten worden beschouwd en dat er nog steeds zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.