ECLI:NL:RBDHA:2020:4858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gebreken in bestuursrechtelijke procedure inzake arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 mei 2020, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Çiçek, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door G.M. Folkers. De rechtbank had eerder op 13 november 2019 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had sinds 2011 onafgebroken behandeling voor psychische klachten, maar deze waren niet adequaat in de beoordeling meegenomen. De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om de geconstateerde gebreken te herstellen.

Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 22 januari 2020. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek, na de aanvullende rapportage, nu wel zorgvuldig was. De verzekeringsarts b&b had de klachten van eiser opnieuw beoordeeld en alle relevante informatie van de behandelend sector betrokken. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen en dat de psychische belastbaarheid van eiser correct was beoordeeld.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten, omdat verweerder met de rapportage van de verzekeringsarts b&b het gebrek had hersteld. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en betreft een bestuursrechtelijke procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1648

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: voorheen mr. C. Bakirhan, thans mr. N. Çiçek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 13 november 2019 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 18 november 2019 de rechtbank laten weten van de gelegenheid gebruik te willen maken. Van verweerder is vervolgens binnen genoemde termijn van acht weken geen bericht ontvangen. De rechtbank heeft daarom op 16 januari 2020 het onderzoek gesloten en bepaald dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.
Bij brief van 20 januari 2020 heeft verweerder de rechtbank om extra tijd verzocht, zodat het naar aanleiding van genoemde tussenuitspraak opgestarte onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) kan worden afgerond.
Bij brief van 27 januari 2020 heeft verweerder de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 22 januari 2020 aan de rechtbank gezonden.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens heropend en eiser in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken na verzending van de heropeningsbeslissing te reageren op de brieven van verweerder van 20 en 27 januari 2020 met bijlagen.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
Met toestemming van partijen is een tweede onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft op 7 mei 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2.1
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Dit omdat de verzekeringsarts b&b voorbij is gegaan aan het feit dat eiser sinds 2011 onafgebroken behandeling heeft gehad voor zijn psychische klachten, eerst bij Tamarozorg en daarna bij Denazorg. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de psychische beperkingen van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de psychische belastbaarheid van eiser opnieuw dient te onderzoeken en in dit kader tevens informatie dient op te vragen bij de behandelend sector. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de diabetes en hoge bloeddruk van eiser in de medische rapportage van 18 augustus 2016 worden vermeld in de lijst met diagnosen, maar in de rapportages in onderhavige procedure niet meer. Ten tijde van de datum in geding gebruikte eiser hiervoor nog steeds medicijnen en gaf hij aan last te ondervinden van beide aandoeningen. Ook op dit punt is het onderzoek onvoldoende zorgvuldig. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de allergie van eiser voor graspollen niet is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Gelet op deze allergie is bovendien de geschiktheid van eiser voor de functie van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) onvoldoende gemotiveerd.
2.2
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inhoudende dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld de hierboven geconstateerde gebreken te herstellen.
3.1
Verweerder heeft teneinde de gebreken te herstellen bij brief van 27 januari 2020 een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b van 22 januari 2020 ingediend.
3.2
De verzekeringsarts b&b heeft, overeenkomstig de aanwijzing van de rechtbank in de tussenuitspraak, informatie opgevraagd bij Tamarozorg en Denazorg. De verzekeringsarts b&b heeft kennis genomen van de brief van 28 september 2019 van de psychiater/psychotherapeut en de psycholoog, werkzaam bij Denazorg en van de brief van 9 januari 2020 van de psychiater en psycholoog, werkzaam bij Tamarozorg en heeft deze informatie kenbaar in zijn beoordeling betrokken. Ook heeft de verzekeringsarts b&b eiser gezien op het spreekuur van 1 december 2019 en heeft hij eiser psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft eiser niet lichamelijk onderzocht, gelet op het feit dat de datum in geding 9 juli 2018 betreft.
3.3
Ten aanzien van de psychische belastbaarheid van eiser overweegt de verzekeringsarts b&b dat de opgevraagde medische informatie geen uitsluitsel geeft over feitelijke behandelingen. Uit de informatie blijkt dat eiser in mei 2018 op eigen initiatief is gestopt met medicatie en dat hij in september 2019 is overgegaan naar de nieuwe behandelaar. Ook uit de informatie van de huisarts van 13 maart 2018 blijkt geen explicitie melding van andere klachten dan de al bekende posttraumatische stressstoornis (PTSS). Er wordt geen lopende behandeling vermeld. De verzekeringsarts b&b overweegt dat in de FML van 16 mei 2018 rekening is gehouden met preventieve mentale beperkingen gelet op het verleden. De huidige bevindingen verschillen van de omstandigheden in 2016, toen nog werd uitgegaan van eventueel een psychotische component van de stemmingsstoornis. De verzekeringsarts b&b wijst erop dat de beperkingen verband houdende met de mentale klachten op de datum in geding expliciet zijn benoemd in het rapport van 3 januari 2019. Uit dat rapport blijkt dat de gronden voor eventuele beperkingen op psychisch vlak worden gevormd door mentale klachten (angst en sombere stemming), waarvoor medicatie (tranquillizer zo nodig) en slaaptablet. Voor de mentale klachten zijn passende beperkingen opgenomen in de rubriek persoonlijk en sociaal functioneren. Er is geen reden voor meer en andere beperkingen dan zoals opgenomen in de FML van 16 mei 2018.
3.4
Ten aanzien van de diagnosen diabetes en hoge bloeddruk wijst de verzekeringsarts b&b erop dat in het rapport van 3 januari 2019 al is aangegeven dat er ten aanzien van de behandelde hoge bloeddruk en suikerziekte geen aanleiding bestaat om (directe) beperkingen te stellen. Uit dat rapport blijkt dat sprake is van niet-insuline afhankelijke suikerziekte en hoge bloeddruk, bestreden door de huisarts.
3.5
Ten aanzien van de allergie van eiser voor graspollen wijst de verzekeringsarts b&b erop dat in het rapport van 3 januari 2019 al is aangegeven dat er geen aanleiding bestaat om extra beperkingen te stellen. In dat rapport is voorts overwogen dat deze allergie zo nodig is op te lossen met antihistaminica. Daarnaast merkt verweerder in de brief van 27 januari 2020 op dat in de functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) geen sprake is van blootstelling aan graspollen.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek met het aanvullende onderzoek van de verzekeringsarts b&b, zoals dat blijkt uit het rapport van 22 januari 2020, zorgvuldig is geweest. Er is door verweerder (opnieuw) gekeken naar de klachten van eiser en alle klachten zijn betrokken in het eindoordeel. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien. Ook is aandacht besteed aan informatie die vanuit de behandelend sector is aangevoerd, waaronder de aanvullend opgevraagde informatie van Tamarozorg en Denazorg.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het rapport van de verzekeringsarts b&b van 22 januari 2020, waarin het onderzoek en de motivering zijn aangevuld, het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. De rechtbank verwijst hiervoor naar het rapport waarin de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank afdoende heeft gemotiveerd waarom er, daarbij ook rekening houdend met de opgevraagde medische informatie, geen aanleiding is om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Eiser heeft in reactie op het aanvullende rapport van 22 januari 2020 slechts gesteld dat met dit rapport de geconstateerde gebreken niet zijn hersteld en dat het medisch onderzoek daarom nog steeds niet zorgvuldig is. Eiser heeft niet (nader) onderbouwd waarom hij van mening is dat het geconstateerde gebrek niet hersteld is. Evenmin is door eiser nieuwe medische informatie overgelegd, waaruit blijkt dat de bevindingen van de verzekeringsarts b&b onjuist zouden zijn.
4.3
Ten aanzien van de beroepsgronden die zien op de overige lichamelijke beperkingen van eiser is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b. De lichamelijke klachten die blijken uit de door eiser in beroep overgelegde stukken waren immers bij de verzekeringsartsen al bekend. Onvoldoende is onderbouwd dat met die klachten onvoldoende rekening is gehouden.
4.4.
Gelet op de overwegingen in deze uitspraak en op die in de tussenuitspraak heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser per 9 juli 2018 terecht vastgesteld op 46,75%.
5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu verweerder met de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 22 januari 2020 het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan op 20 mei 2020 door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Laterveer-Runderkamp, griffier
.Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl .
griffier rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.