In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 mei 2020, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Çiçek, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door G.M. Folkers. De rechtbank had eerder op 13 november 2019 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had sinds 2011 onafgebroken behandeling voor psychische klachten, maar deze waren niet adequaat in de beoordeling meegenomen. De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om de geconstateerde gebreken te herstellen.
Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 22 januari 2020. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek, na de aanvullende rapportage, nu wel zorgvuldig was. De verzekeringsarts b&b had de klachten van eiser opnieuw beoordeeld en alle relevante informatie van de behandelend sector betrokken. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen en dat de psychische belastbaarheid van eiser correct was beoordeeld.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten, omdat verweerder met de rapportage van de verzekeringsarts b&b het gebrek had hersteld. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en betreft een bestuursrechtelijke procedure.