ECLI:NL:RBDHA:2020:4854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6353
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser ontving vanaf 23 november 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en meldde zich op 26 maart 2018 ziek. Na een periode van arbeidsongeschiktheid werd hem een ZW-uitkering toegekend per 23 mei 2018. De uitkering werd door de Uwv per 26 april 2019 beëindigd, maar na bezwaar werd dit besluit aangepast en werd de uitkering per 8 september 2019 beëindigd. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, stellende dat het niet zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten van verzekeringsartsen en de beoordeling van de arbeidsdeskundige. De rechtbank concludeerde dat de Uwv zijn besluiten op zorgvuldige wijze had genomen en dat de medische en arbeidskundige beoordelingen voldoende onderbouwd waren. Eiser had geen aanvullende medische informatie overgelegd die de beoordeling van zijn klachten kon ondermijnen. De rechtbank oordeelde dat de functies die aan eiser waren geduid, passend waren binnen zijn belastbaarheid.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 8 september 2019 terecht was. De uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar later alsnog gepubliceerd zou worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6353

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Alsemgeest).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 26 april 2019 beëindigd.
Bij besluit van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, in die zin dat de ZW-uitkering niet per 26 april 2019 maar per
8 september 2019 wordt beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus heeft er met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontving vanaf 23 november 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) gebaseerd op een dienstverband via DCG Uitzendbureau. Via dit uitzendbureau was hij werkzaam als schoonmaker bouw voor 40 uur per week. Eiser heeft zich vanuit de WW op 26 maart 2018 ziekgemeld met lichamelijke klachten, bestaande uit onder meer nek-, rug-, en knieklachten. Ook is sprake van psychische klachten. Aan hem is na deze ziekmelding een ZW-uitkering toegekend per 23 mei 2018. Eiser was ook via Intro Uitzendbureau B.V. werkzaam als afwashulp in het weekend. Dit dienstverband is per 25 maart 2018 beëindigd.
1.2
De eerstejaars ZW-beoordeling die na een periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid heeft plaatsgevonden, heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser (met de nieuwe geduide functies) per 7 augustus 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Om die reden heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser, met inachtneming van een uitlooptermijn, per 8 september 2019 beëindigd.
3. Eiser is het niet eens met dit besluit en voert hiertoe in beroep aan dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid, onvoldoende is gemotiveerd en niet voldoet aan de eisen van toetsbaarheid en reproduceerbaarheid. De medische beperkingen zijn te rooskleurig ingeschat en niet goed verwerkt in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De beperkingen worden veroorzaakt door reumatische klachten aan voornamelijk knie en rug. Verder is er sprake van PTSS. Dit wordt nog verder onderzocht door de behandelend sector.
Eiser acht de door de arbeidsdeskundige geduide functies niet geschikt voor hem omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Op grond van artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2
Op grond van artikel 19ab van de ZW, voor zover hier van belang, wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig- en een arbeidskundig onderzoek.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.4
Eiser is in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling op 25 februari 2019 zowel lichamelijk als psychisch onderzocht door arts [arts] . Deze arts heeft ook dossierstudie verricht en van zijn bevindingen op 25 februari 2019 een rapport opgemaakt. Zijn medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts [verzekeringsarts] . Arts [arts] heeft de beperkingen die hij van toepassing vindt vastgelegd in de FML van 25 februari 2019. Preventief acht hij lichte beperkingen van toepassing in het kader van het persoonlijk en sociaal functioneren vanwege spanningsklachten. De fysieke beperkingen van eiser betreffen een aantal aanpassingen aan fysieke omgevingseisen, zoals het dragen van beschermende middelen en trillingsbelasting. Ook zijn diverse beperkingen vastgelegd in de rubrieken dynamisch handelen en statische houdingen.
4.5
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 26 juli 2019 een rapport uitgebracht. Dit is gebaseerd op dossieronderzoek, de hoorzitting op 24 juli 2019 en de door eiser in bezwaar overgelegde medische informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport opgenomen dat de primaire arts, anders dan in zijn rapport staat aangegeven, geen beperkingen heeft geduid in de rubriek sociaal functioneren van de FML. De verzekeringsarts b&b ziet aanleiding om wel beperkingen te duiden ten aanzien van het sociaal functioneren, mede omdat de psychiater van eiser spreekt van een depressie waarvoor eiser medicatie gebruikt. Ook is er een aanvullende beperking in de rubriek persoonlijk functioneren geduid. Vanwege het medicatiegebruik is tevens een beperking geduid voor het persoonlijk risico evenals beroepsmatig een auto besturen. De verzekeringsarts b&b heeft geen aanknopingspunten om eiser op fysiek gebied beperkter te achten, mede omdat de bevindingen bij onderzoek niet passen bij de ernst van de geuite klachten. Ook heeft de verzekeringsarts b&b uitvoerig gemotiveerd waarom een medische urenbeperkingen niet aan de orde is. De aanvullende beperkingen en de overige van toepassing zijnde beperkingen heeft de verzekeringsarts b&b vastgelegd in de FML van 26 juli 2019.
4.6
De rechtbank ziet geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusie van de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig of niet juist te achten. Uit het betreffende rapport blijkt dat hij aandacht heeft besteed aan zowel de psychische als de lichamelijke klachten van eiser. Hierbij is medische informatie van de behandelend sector betrokken, waaronder die van de reumatoloog en de psychiater. De rechtbank heeft evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van eiser zijn onderschat. Er zijn met betrekking tot zowel de psychische als de lichamelijke klachten diverse beperkingen opgenomen in de FML, waarbij door de verzekeringsarts b&b ook aanvullende beperkingen zijn geduid. Eiser heeft geen aanvullende medische informatie in het geding gebracht op basis waarvan twijfel over de beoordeling van zijn psychische en lichamelijke klachten door de verzekeringsarts b&b had kunnen ontstaan. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b niet voldoet aan de eisen van toetsbaarheid en reproduceerbaarheid, zoals door eiser is gesteld.
Dit betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
4.7
Ten aanzien van de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) in het rapport van 7 augustus 2019 zijn geduid, overweegt de rechtbank het volgende. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiser in de aangepaste FML van 26 juli 2019, niet geschikt voor eiser zouden zijn. De signaleringen zijn door de arbeidsdeskundige b&b gemotiveerd, waarbij overleg is gevoerd met de verzekeringsarts b&b. Eiser heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
4.8
Het vorenstaande betekent dat verweerder terecht en op goede gronden per
8 september 2019 de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2020 door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.