ECLI:NL:RBDHA:2020:4853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over beëindiging WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot proceskostenveroordeling na intrekking van een beroep. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.M. Meis, had een WIA-uitkering die per 8 april 2019 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen was beëindigd. Eiser heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Na een wijziging van het besluit door verweerder, heeft eiseres op 28 april 2020 het beroep ingetrokken, met het verzoek om vergoeding van de kosten van het Expertise Instituut. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van het beroep plaatsvond omdat verweerder aan eiseres tegemoetkwam, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling gegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 525,-. Daarnaast heeft de rechtbank de kosten van het Expertise Instituut beoordeeld en vastgesteld dat een bedrag van € 1.905,75 voor vergoeding in aanmerking komt. Het totaalbedrag aan proceskosten bedraagt € 2.430,75, inclusief het griffierecht van € 47,-. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van griffier mr. J.J. Laterveer-Runderkamp, en benadrukt dat de uitspraak later openbaar zal worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6102
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2020 op het verzoek om een proceskostenveroordeling na intrekking van het beroep in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.M. Meis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: C. Schravezande).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontving, per 8 april 2019 beëindigd.
Bij besluit van 3 september 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld en heeft dit nadien aangevuld.
Verweerder heeft bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit II) zijn beslissing gewijzigd en de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 1 augustus 2018 gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit is alsnog gegrond verklaard. Het bestreden besluit II komt in de plaats van het bestreden besluit I.
Eiseres heeft bij faxbericht van 28 april 2020 bericht dat het beroep kan worden ingetrokken, mits er nog een beoordeling komt over de kosten van het Expertise Instituut.
Verweerder heeft bij brief van 12 mei 2020 gereageerd op gevraagde vergoeding van de kosten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van die wet veroordelen in de proceskosten.
2. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb wordt het door de indiener van het beroepschrift betaalde griffierecht aan hem vergoed door het bestuursorgaan indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
3. De rechtbank vat genoemd faxbericht van eiseres van 28 april 2020 op als een intrekking van het beroep, met verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat eiseres het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan haar is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling kennelijk gegrond te achten.
4. Verweerder wordt veroordeeld in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde van € 525,- en een wegingsfactor 1).
5.1
Wat betreft het verzoek tot vergoeding van de kosten inzake het rapport van het Expertise Instituut overweegt de rechtbank als volgt.
5.2
Naar de rechtbank begrijpt, stemt verweerder slechts in met vergoeding van de kosten die rechtstreeks verband houden met de werkzaamheden van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige om tot hun adviezen te komen, te vermeerderen met BTW. Verweerder stemt niet in met vergoeding van het op de door verweerder zelf overgelegde meer gespecificeerde factuur van 24 maart 2020 van het Expertise Instituut vermelde bedrag van € 500,- aan door te belasten kosten en administratiekosten.
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, in verbinding met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb moet een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wtsz, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een maximum tarief, dat voor opdrachten verstrekt in 2019 € 126,47 per uur bedraagt.
In artikel 15 van het Bpb is bepaald dat de bedragen, genoemd in het Bpb, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
5.4
Toegepast op het verzoek van verzoekster stelt de rechtbank vast dat door verzoekster een factuur van € 2.510,75 van het Expertise Instituut van 24 september 2019 is overgelegd. Verweerder heeft bij brief van 16 april 2020 een specificatie van de nota overgelegd van 24 maart 2020, waaruit blijkt dat wordt gedeclareerd door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. In totaal wordt 12,5 uur gefactureerd (8,5 uren door de verzekeringsarts en 4 uren door de arbeidsdeskundige) en gedeclareerd tegen een tarief van € 126,00 per uur. Voorts zijn administratiekosten gedeclareerd ter hoogte van
€ 400,00 en € 100,00 aan door te belasten kosten. Al deze kosten tezamen zijn vervolgens verhoogd met 21% BTW.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat de factuur van € 2.510,75 op grond van het Bpb deels voor vergoeding in aanmerking komt. Enkel de uren van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige komen voor vergoeding in aanmerking. Het berekende uurtarief van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige overschrijdt het maximaal toegestane uurtarief niet, zodat een bedrag ter hoogte van € 1.905,75 (namelijk 12,5 uur x € 126,00 + 21% BTW) door verweerder dient te worden vergoed.
De door het Expertise Instituut in rekening gebrachte overige kosten komen op grond van de limitatieve opsomming in het Bpb niet voor vergoeding in aanmerking.
5.6
Het totaalbedrag aan proceskosten bedraagt € 2.430,75.
6. De rechtbank wijst erop dat het in deze zaak betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 47,- op de voet van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb tevens door verweerder aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.430,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. Laterveer-Runderkamp, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.