In deze zaak, die op 29 mei 2020 werd behandeld, stonden drie kort gedingen centraal, waarbij Progresso Holding B.V., AEH Concepts Holding B.V. en Progresso Technology B.V. als eisers optraden tegen Corporate Factoring Solutions B.V. (CFS) als gedaagde. De kern van het geschil betrof de rechtsgeldigheid van een pandakte die door Progresso Technology aan CFS was verstrekt. De eisers betwistten de geldigheid van de pandakte, met name de handtekening van [A], die als indirect bestuurder van Progresso Technology zou hebben getekend. CFS stelde zich op het standpunt dat de pandakte rechtsgeldig was en dat zij beschermd was tegen eventuele onbevoegdheid van de ondertekenaar op grond van artikel 3:238 van het Burgerlijk Wetboek.
De voorzieningenrechter, mr. H.J. Vetter, oordeelde dat CFS aannemelijk had gemaakt dat [A] de pandakte op 29 januari 2020 had geparafeerd en ondertekend. De rechter wees op de overeenkomsten tussen de handtekeningen van [A] op de pandakte en andere stukken, en concludeerde dat CFS gerechtvaardigd vertrouwen had in de geldigheid van de akte. De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen van de eisers en veroordeelde hen in de proceskosten. Dit leidde tot een afwijzing van de verzoeken van Progresso Holding, AEH en Progresso Technology, en een kostenveroordeling voor elk van hen. In reconventie werd het conservatoire beslag dat door Progresso Technology was gelegd, opgeheven.