ECLI:NL:RBDHA:2020:4818
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid Nederland voor asielaanvraag na verstrijken overdrachtstermijn onder Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank constateert dat de uiterste overdrachtsdatum, zoals bepaald in de Dublinverordening, op 11 mei 2020 is verstreken. De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening geen mogelijkheid biedt om deze termijn te verlengen, ook niet in het licht van de richtsnoeren van de Europese Commissie die zijn uitgebracht in verband met de Covid-19-pandemie. De rechtbank oordeelt dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van de eiser, omdat de overdracht aan Duitsland niet heeft plaatsgevonden binnen de gestelde termijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Staatssecretaris en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 525,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, en is openbaar gemaakt, hoewel niet in een openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.