ECLI:NL:RBDHA:2020:4818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
20.7482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid Nederland voor asielaanvraag na verstrijken overdrachtstermijn onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank constateert dat de uiterste overdrachtsdatum, zoals bepaald in de Dublinverordening, op 11 mei 2020 is verstreken. De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening geen mogelijkheid biedt om deze termijn te verlengen, ook niet in het licht van de richtsnoeren van de Europese Commissie die zijn uitgebracht in verband met de Covid-19-pandemie. De rechtbank oordeelt dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van de eiser, omdat de overdracht aan Duitsland niet heeft plaatsgevonden binnen de gestelde termijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Staatssecretaris en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 525,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, en is openbaar gemaakt, hoewel niet in een openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7482

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. A. Berends,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van de sluiting van de rechtbank vanwege de maatregelen die zijn getroffen in verband met het coronavirus heeft de rechtbank partijen gevraagd of de zaak kan worden afgedaan op de stukken. Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak af te doen op de stukken.
De rechtbank heeft vervolgens op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de uiterste overdrachtsdatum is verstreken op 11 mei 2020. Eiser voert aan dat, nu hij niet binnen deze overdrachtstermijn is overgedragen aan Duitsland, Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag.
3. Verweerder heeft toegelicht vooralsnog geen aanleiding te zien de asielaanvraag van eiser inhoudelijk in behandeling te nemen. Hij heeft in dat kader gesteld zich te beraden op de consequenties van de richtsnoeren van de Europese Commissie van 17 april 2020 [1] en gesteld dat in Europees verband wordt onderzocht of de reeds vastgestelde verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening kan worden behouden, ondanks het verstrijken van de overdrachtstermijnen in de totale periode dat er geen overdrachten hebben kunnen plaatsvinden door het coronavirus. Verweerder heeft verder gewezen op de toezegging van de Juridische dienst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken om op dit punt een juridische analyse te zullen geven. Die toezegging is gekomen op het verzoek daartoe van meerdere lidstaten van 28 april 2020. Verweerder heeft daarom verzocht om aanhouding.
4. De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening geen ruimte biedt om de uiterste overdrachtstermijn te verlengen. Ook in de door verweerder aangehaalde richtsnoeren van 17 april 2020 is geconcludeerd dat de Dublinverordening geen bepaling bevat die toestaat van de regel om binnen zes maanden over te dragen af te wijken, in een situatie zoals die welke als gevolg van de Covid-19-pandemie is ontstaan. De rechtbank ziet geen reden voor aanhouding van de zaak, nu hetgeen verweerder ter zake heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten bevat voor de verwachting dat het bindend bepaalde in de Dublinverordening met terugwerkende kracht zal worden gewijzigd. In ieder geval weegt het belang van eiser bij duidelijkheid over de behandeling van zijn asielaanvraag zwaarder dan verweerders belang om dit te mogen afwachten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat één van de doelstellingen van de Dublinverordening is op korte termijn vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is, om de daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming te waarborgen en de doelstelling om verzoeken om internationale bescherming snel te behandelen, niet te ondermijnen. De rechtbank is daarom van oordeel dat Nederland door het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser en deze inhoudelijk in behandeling zal moeten nemen.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat er een inhoudelijke beoordeling moet plaatsvinden van de asielaanvraag. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het benodigde onderzoek naar het zich laat aanzien lang zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot-Akkerman, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Mededeling van de Commissie – COVID-19: Richtsnoeren betreffende de uitvoering van de relevante EU-bepalingen op het gebied van de asiel- en terugkeerprocedures en betreffende hervestiging, (2020/C 126/02).