In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Chinese nationaliteit, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had ingediend. De aanvraag was gedaan door de referente, mevrouw [naam 1], die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris op 13 mei 2019, en het bezwaar daartegen werd op 26 september 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, wat een vereiste is voor de aanvraag. Eiser heeft betoogd dat hij in bewijsnood verkeert en dat hij moet worden vrijgesteld van het paspoortvereiste. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet in bewijsnood verkeert en dat hij zijn identiteit en nationaliteit niet met documenten heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de verklaringen van de referente in overweging genomen, maar concludeert dat de informatie over de naam, geboortedatum en burgerlijke staat van eiser niet overeenkomt met de ingebrachte documenten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij moet worden vrijgesteld van het paspoortvereiste. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.