ECLI:NL:RBDHA:2020:4817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
19/8076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van paspoortvereiste en bewijsnood

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Chinese nationaliteit, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had ingediend. De aanvraag was gedaan door de referente, mevrouw [naam 1], die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris op 13 mei 2019, en het bezwaar daartegen werd op 26 september 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, wat een vereiste is voor de aanvraag. Eiser heeft betoogd dat hij in bewijsnood verkeert en dat hij moet worden vrijgesteld van het paspoortvereiste. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet in bewijsnood verkeert en dat hij zijn identiteit en nationaliteit niet met documenten heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de verklaringen van de referente in overweging genomen, maar concludeert dat de informatie over de naam, geboortedatum en burgerlijke staat van eiser niet overeenkomt met de ingebrachte documenten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij moet worden vrijgesteld van het paspoortvereiste. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 1981, van Chinese nationaliteit,eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Mevrouw [naam 1] (referente) is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Zij heeft in november 2018 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig (mvv) verblijf namens eiser, met als verblijfsdoel “familie en gezin, op grond van artikel 8 EVRM [1] ”.
Bij besluit van 13 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 26 september 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 september 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben afgezien van de behandeling van de zaak ter zitting. Zij hebben toestemming gegeven dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 mei 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. Verweerder mag de onderhavige aanvraag afwijzen, als eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Dit wordt het paspoortvereiste genoemd. Verweerder werpt het paspoortvereiste niet tegen, als eiser aannemelijk maakt dat hij in bewijsnood verkeert of als hij aantoont dat hij van dit paspoortvereiste dient te worden vrijgesteld. [2]
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd en dat eiser zijn identiteit en nationaliteit ook niet aan de hand van andere documenten heeft aangetoond. Volgens verweerder verkeert eiser op dit punt niet bewijsnood. Ook stelt verweerder dat eiser niet in aanmerking voor vrijstelling van het paspoortvereiste. Om die redenen werpt verweerder het paspoortvereiste aan eiser tegen en wijst hij de onderhavige aanvraag af.
Eiser erkent dat hij een dergelijk document niet heeft overgelegd. Hij betwist echter de standpunten van verweerder over de bewijsnood en de vrijstelling.
4. De rechtbank oordeelt ten aanzien van deze geschilpunten als volgt. Verweerder mag aan eiser tegenwerpen dat eiser niet in bewijsnood verkeert met betrekking tot het kunnen verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding. Verweerder mag zich ter onderbouwing van dit standpunt baseren op verklaringen van referente. Referente heeft namelijk verklaard dat eiser zijn documenten in Nepal is kwijtgeraakt. Dit zou zijn gebeurd tijdens zijn reis naar India, waar hij nu nog steeds zou verblijven. Ondanks dat verweerder referente hiernaar uitdrukkelijk heeft gevraagd, is onduidelijk gebleven over welke documenten eiser beschikte en welke documenten hij verloren had. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij niet meer in het bezit kan komen van een geldig document voor grensoverschrijding.
5. Dit hangt samen met de omstandigheid dat verweerder aan eiser mag tegenwerpen dat hij zijn identiteit en nationaliteit niet met documenten heeft onderbouwd en dat hij ook ten aanzien van deze documenten, om dezelfde reden als ten aanzien van een document voor grensoverschrijding, niet in bewijsnood verkeert. De hukou die eiser in dit verband heeft ingebracht, baat hem niet. Met betrekking tot deze hukou mag verweerder stellen dat het onduidelijk is dat dit document betrekking heeft op eiser. Verweerder voert in dit verband terecht aan dat de informatie op de hukou over de naam, de geboortedatum en de burgerlijke staat van eiser niet overeenkomt met de verklaringen die referente hierover heeft afgelegd. Dit laatste oordeel motiveert de rechtbank nader in de alinea’s 6 (naam), 7 (geboortedatum) en 8 (burgerlijke staat).
6. Volgens referente heet eiser “ [eiser] ”. De hukou staat op naam van “ [naam 2] ”. Deze namen komen niet met elkaar overeen. De vertaler heeft toegelicht dat de vertaling van de Chinese namen zijn weergegeven in pinyin transcriptie en dat deze vertaling kan afwijken van de transcriptie vanuit het Tibetaans. Deze toelichting en de stelling van eiser dat de namen qua uitspraak en fonetisch gezien overeenkomen, maken onvoldoende aannemelijk dat het hier daadwerkelijk om dezelfde namen en dus om dezelfde persoon gaat. Op basis van de naam is dus niet aannemelijk gemaakt dat de hukou betrekking heeft op eiser.
7. Op diverse formulieren die referente in het kader van deze aanvraag heeft ingevuld, heeft zij consequent vermeld dat eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1981. Aannemelijk is dan ook dat verweerder zich bij het administreren van de gegevens van eiser op deze informatie heeft gebaseerd. De stelling van eiser dat verweerder de datum van [geboortedatum 1] 1981 als fictieve geboortedatum aan eiser zou hebben toegekend op basis van een eerdere verklaring van referente uit 2012, snijdt daarom geen hout. Verweerder heeft dus op goede gronden, te weten de eigen opgave van referente in de onderhavige procedure, de datum van [geboortedatum 1] 1981 aangenomen als de geboortedatum van eiser. Deze datum strookt niet met de gegevens zoals die vermeld zijn op de ingebrachte hukou. Hierop staat namelijk de datum van [geboortedatum 2] 1981 als geboortedatum vermeld. De stelling van referente dat haar verklaring en de hukou in ieder geval het jaartal 1981 met elkaar gemeen hebben, legt in dit verband onvoldoende gewicht in de schaal om aannemelijk te achten dat de hukou betrekking heeft op eiser.
8. In de hukou is vermeld dat eiser ongehuwd is. Referente heeft in de door haar ingevulde “Relatieverklaring” echter vermeld dat eiser en zij met elkaar gehuwd zijn. Ook in de “Verklaring burgerlijke staat” heeft referente vermeld dat zij gehuwd is. Voorts heeft referente op 17 april 2019, in antwoord op de “Vragenlijst voor verblijf bij partner”, verklaard:
“Mijn zus was eerst gehuwd met mijn man, zij is tijdens de bevalling overleden en in onze cultuur is het dan zo dat de zus trouwt met haar schoonbroer”. Ook hieruit kan worden opgemaakt dat referente is gehuwd. Verder vermeldt ook de verklaring van 5 september 2018 van [.] (Welfare Society) dat uit ingewonnen informatie is gebleken dat “Mr. [eiser] ” en “Mrs. [naam 1] ” gehuwd waren. Dit alles staaft het standpunt van verweerder dat het onduidelijk is dat de hukou betrekking heeft op eiser.
9. Uit alinea 5 vloeit voort dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de aangehaalde problematiek met betrekking tot paspoorten van Tibetanen [3] eiser niet kan baten. Ook vloeit uit alinea 5 voort dat verweerder het standpunt mag innemen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij moet worden vrijgesteld van het paspoortvereiste.
10. Omdat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat van verweerder niet gevergd kan worden dat hij een belangenafweging maakt op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft deze belangenafweging daarom achterwege mogen laten. Om dezelfde reden heeft verweerder voorbij mogen gaan aan de stelling van eiser dat de afwijzende beslissing in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
11. Dat wat hiervoor is overwogen, leidt tot het oordeel dat verweerder de onderhavige aanvraag mag afwijzen op de grond dat eiser niet voldoet aan het paspoortvereiste. Deze grond volstaat al om het besluit te kunnen dragen. Om die reden laat de rechtbank de geschilpunten over de andere afwijzingsgronden (de aard van de relatie tussen referente en eiser en het middelenvereiste) onbesproken.
12. De slotconclusie is dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2020 door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet
uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer
mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd om rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Dit volgt uit het samenstel van de artikelen 3.13 en 3.19 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Eiser verwijst in dit verband naar het rapport “One Passport, Two Systems. China’s Restrictions on Foreign Travel by Tibetans and Others” van Human Rights Watch uit juli 2015.