In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2020 uitspraak gedaan over het verzet van twee opposanten tegen een eerdere uitspraak van 12 februari 2020. De opposanten, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, hadden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd, maar hun aanvragen werden niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep van de opposanten kennelijk ongegrond was, omdat er geen aanwijzingen waren dat Kroatië niet aan zijn verplichtingen zou voldoen. De opposanten voerden echter aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet gehouden was een leeftijdsonderzoek aan te bieden. Ze stelden dat zij voldeden aan de eisen van de Vreemdelingencirculaire 2000 en dat een leeftijdsonderzoek mogelijk zou leiden tot een andere verantwoordelijkheidsverdeling van hun asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat het niet evident was dat verweerder geen leeftijdsonderzoek hoefde aan te bieden, en verklaarde het verzet gegrond. De eerdere uitspraak van 12 februari 2020 vervalt, en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond voor die uitspraak. De beslissing over de proceskostenvergoeding wordt aangehouden tot de beslissing op het beroep.