ECLI:NL:RBDHA:2020:4764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
19/3239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van uitkering op basis van weigering deelname aan arbeidsinschakelingstraject

Op 28 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een uitkering op basis van de Participatiewet, maar zijn uitkering werd met 100% verlaagd gedurende een maand omdat hij weigerde deel te nemen aan een aangeboden arbeidsinschakelingstraject. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, geboren in 1993, sinds 2014 een uitkering ontving en dat hij op verschillende momenten was benaderd voor arbeidsre-integratie, maar telkens afspraken afzegde. Ondanks dat hem een werkontwikkeltraject werd aangeboden, weigerde hij deelname. De rechtbank oordeelde dat de maatregel terecht was opgelegd, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er omstandigheden waren die hem vrijstelden van deelname aan het traject. De rechtbank concludeerde dat de weigering om deel te nemen aan het traject een maatregelwaardige gedraging was, die leidde tot de verlaging van de uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. Vanwege coronamaatregelen werd de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zou later alsnog worden gepubliceerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3239

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Biemond),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Mos).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) bij wijze van maatregel verlaagd met 100 % gedurende een maand.
Bij besluit van 5 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Eiser is niet ter zitting verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser is geboren op [geboortedatum] 1993 en heeft sinds 20 maart 2014 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Pw. Op 9 oktober 2018 is eiser op een werkbeurs (Binckbeurs) geweest. Hij heeft daar toen aangegeven dat hij aan de slag wil in de detailhandel. Hij heeft toen een overeenkomst ondertekend dat hij zou beginnen op een werksetting. Zo ver is het echter niet gekomen, omdat eiser iedere keer gemaakte afspraken afzegde. Op 5 november 2018 is eiser ten slotte op een afspraak bij WSP Uitstroom Start verschenen. Daar is hem in het kader van zijn arbeidsre-integratie aangeboden te starten op een Werkontwikkeltraject (WOT) bij Kringloop Rataplan. Eiser heeft toen geweigerd deel te nemen aan dat traject. Eiser is uitgelegd dat op het WOT rekening zal worden gehouden met zijn beperkingen, maar eiser bleef weigeren. Eiser is vervolgens verschenen op de afspraak met het team verzuimaanpak van 6 december 2018 voor een hoor- en wederhoorgesprek.
1.2 Verweerder heeft na het hoor-en wederhoorgesprek besloten eisers uitkering ingevolge de Pw bij wijze van maatregel met 100 % te verlagen gedurende een maand. Dit besluit heeft verweerder na heroverweging gehandhaafd.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat aan eiser terecht een maatregel is opgelegd, omdat hij heeft geweigerd deel te nemen aan een traject. Dit is hem aan te rekenen. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan er vanwege een dringende reden in eisers geval van het opleggen van de maatregel had moeten worden afgezien.
3. Eiser is van mening dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder verwijst daarin naar een gesprek met een accountmanager, maar van dat gesprek staat niets op papier. De accountmanager is geen opsporingsambtenaar en zijn verklaring is niet verifieerbaar. In het kader van de verwijtbaarheid is bovendien niet onderzocht in hoeverre eisers medische beletselen een rol hebben gespeeld.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1 De uitkering van een belanghebbende wordt bij wijze van maatregel verlaagd, wanneer hij geen gebruik maakt van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Dat staat in artikel 18, vierde lid, onder h, van de Pw.
4.2 De verlaging van de uitkering bedraagt in dat geval 100% gedurende één maand. Dat staat in artikel 18, vijfde lid, van de Pw in samenhang met artikel 2.1 de Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2016 (Verordening).
4.3 Wanneer elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, dan blijft een maatregel achterwege. Dat staat in artikel 18, negende lid, van de Pw en artikel 2.4 van de Verordening.
4.4 Het college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken. Dat staat in artikel 18, tiende lid, van de Pw.
4.5 Het opleggen van een maatregel is een belastend besluit. De bewijslast betreffende de verweten gedraging ligt daarom bij verweerder.
4.6 De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser geen ontheffing heeft verleend van de verplichting tot arbeidsinschakeling, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Pw. Eiser is in mei 2018 gekeurd en is arbeidsgeschikt bevonden voor licht werk, met inachtneming van een aantal beperkingen. Voor eiser geldt daarom de arbeidsverplichting van rechtswege in volle omvang.
4.7 De rechtbank stelt verder vast dat uit het dossier blijkt dat verweerder eiser in het kader van diens arbeidsinschakeling herhaalde malen in de periode 2016 tot en met 2018 een traject heeft aangeboden en dat dit telkens tot een maatregel heeft geleid. Voorts blijkt uit het dossier (gedingstuk B32) dat eiser op 5 november 2018 is verschenen op een afspraak met WSP Uitstroom Start. Daar is hem een traject met WOT Rataplan aangeboden, maar eiser heeft geweigerd daaraan deel te nemen. Op 6 december 2018 heeft er een hoor-wederhoorgesprek plaatsgevonden. Uit gedingstuk B45 blijkt dat eiser in dat gesprek, in antwoord op de vraag waarom hij op 5 november 2018 had geweigerd deel te nemen aan het traject, heeft aangegeven dat hij zijn situatie meerdere malen heeft uitgelegd, maar dat er geen begrip voor hem is getoond. Er zou volgens hem een psychologische test worden gedaan, maar dat is niet gebeurd. Eiser zegt lichamelijke klachten te hebben vanwege een ongeluk en dat hij daarom niet wilde deelnemen aan de werksetting. Eiser zegt nog wekelijks fysiotherapie te krijgen. Uit gedingstuk B62 blijkt voorts dat de accountmanager op 28 maart 2019 heeft bevestigd dat eiser op 5 november 2018 is verschenen op het gesprek en daar heeft verklaard niet te willen werken met behoud van uitkering. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verslaglegging van de gesprekken met eiser in het dossier.
4.8 Uit het voorgaande blijkt dat eiser heeft geweigerd deel te nemen aan een traject bij Kringloop Rataplan. De werksetting bij Kringloop Rataplan is een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h van de Pw. Eisers weigering om deel te nemen aan het aangeboden traject is een maatregelwaardige gedraging, die leidt tot een verlaging van de uitkering van 100 % gedurende één maand.
4.9 De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser van zijn gedraging geen verwijt kan worden gemaakt. Eiser heeft in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat iedere verwijtbaarheid in zijn geval ontbreekt. Bij het aangeboden traject is rekening gehouden met zijn beperkingen. Eiser had daarom op zijn minst kunnen proberen of hij het traject aan kon. Dat heeft hij niet gedaan.
4.10 Verweerder heeft geen aanleiding gezien om de maatregel aan de hand van eisers persoonlijke omstandigheden nader af te stemmen, zoals bedoeld in artikel 18, tiende lid, van de Pw. De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt. Eiser heeft het traject geweigerd, omdat hij het werk niet aan zou kunnen in verband met nekklachten. Later tijdens het hoor-wederhoorgesprek op 6 december 2018 heeft eiser aangegeven dat hij ook psychische klachten heeft. Eiser heeft echter niet onderbouwd dat, en in welk opzicht, de nek- en psychische klachten nadere afstemming van de maatregel zouden rechtvaardigen. Er bestond daarom voor verweerder geen aanleiding om de maatregel nader af te stemmen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 mei 2020 gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rond het coronavirus is deze uitspraak op de uitspraakdatum niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.