ECLI:NL:RBDHA:2020:4728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
NL20.7815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse eiser wegens onvoldoende geloofwaardigheid van eerwraakverhaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser afkomstig uit Afghanistan. De eiser vreesde voor eerwraak door zijn vader, die hem beschouwt als afvallige vanwege zijn gedragingen, zoals het drinken van alcohol en het hebben van een Nederlandse vriendin. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onvoldoende gemotiveerd had waarom de gestelde vrees voor eerwraak ongeloofwaardig was. De rechtbank vond dat de verklaringen van de eiser over de dreiging van zijn vader niet tegenstrijdig waren en dat de verweerder niet had aangetoond dat de vrees van de eiser voor een dodelijke reactie van zijn vader in Afghanistan niet geloofwaardig was.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en verklaarde het beroep van de eiser gegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank stelde een termijn van zes weken voor het nemen van dit nieuwe besluit. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.050,- werden vastgesteld. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7814

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Berk).

ProcesverloopBij besluit van 26 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.7815, plaatsgevonden op 19 mei 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft eerder een aanvraag om asiel ingediend. Deze aanvraag is afgewezen. Dat besluit staat in rechte vast. Aan zijn opvolgende aanvraag heeft eiser, samengevat, ten grondslag gelegd dat hij vreest voor eerwraak door zijn vader. Zijn vader heeft hem betrapt op het drinken van alcohol. Ook heeft zijn vader hem gezien met een Nederlandse vriendin. Eiser wordt door zijn vader gezien als afvallige. Hij vreest door zijn vader te worden vermoord bij terugkeer in Afghanistan.
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit en nationaliteit
- de gestelde eerwraak vanuit de vader van eiser
- de toegedichte afvalligheid door de vader van eiser
- de verwestering van eiser
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht. Het tweede, derde en vierde element niet. Eiser heeft wisselend verklaard over het moment dat zijn vader erachter kwam dat hij alcohol had gedronken. Eiser kan bijvoorbeeld het exacte moment niet vertellen. Hij heeft wisselend verklaard over de betrokkenheid van zijn vrienden en over of zijn vader hem al dan niet heeft geslagen. Verder is het bevreemdend dat zijn vader bij dit incident zo extreem reageerde, terwijl hij geen reactie gaf toen hij eiser met zijn vriendin tegenkwam.
Ook valt niet in te zien dat zijn vader hem in Afghanistan zal doden, terwijl hij hem in het Asielzoekerscentrum (AZC) met rust liet. Met betrekking tot het tweede element wordt door verweerder niet gevolgd dat eisers vader in Afghanistan zal verkondigen dat zijn zoon ongelovige is, aangezien hij daarmee zowel zijn eigen leven als dat van zijn zoon op het spel zet. Verder is het drinken van alcohol een dermate klein onderdeel dat er niet enkel om die reden gesproken kan worden van afvalligheid. Ook de gestelde verwestering wordt niet geloofwaardig geacht. De overtuiging van verwestering die eiser heeft aangedragen is niet van dien aard dat gesproken kan worden van verwestering, zoals bedoeld in werkinstructie 2019/1.
4. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij de datum van het incident met zijn vader niet meer weet. Eiser verwijst daarbij ook naar het advies van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht, waaruit volgt dat hij moeite heeft met het benoemen van exacte data van gebeurtenissen.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het opmerkelijk is dat eiser wel kan verklaren hoeveel tijd er tussen het incident en zijn vertrek naar Duitsland zat, maar niet verder in detail kan verklaren over de tijd en datum van het incident.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet gedetailleerd genoeg over het incident heeft verklaard en dat van hem verwacht mocht worden dat hij gedetailleerder kon verklaren. In het gehoor opvolgende aanvraag [1] heeft eiser op de vraag of hij weet hoeveel tijd er zat tussen het incident en het moment dat hij naar Duitsland ging geantwoord :
“ongeveer een maand was ik hier voordat ik naar Duitsland ging.”De rechtbank volgt verweerder niet dat het opmerkelijk is dat eiser wel deze tijdsindicatie kan geven, maar geen exacte datum en tijd van het incident kan noemen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit eisers FMMU advies volgt dat hij moeite heeft met het noemen van exacte data. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd waarom deze stelling van FMMU er niet aan afdoet dat van hem verwacht mag worden dat hij gedetailleerder kan verklaren.
5. Eiser voert verder aan dat het verschil in reactie van zijn vader tijdens de twee confrontaties niet "zeer extreem" is. Bij het incident met de alcohol ging het om een directe reactie, bij de confrontatie met eisers vriendin om een vertraagde reactie. Ter zitting heeft hij daarbij aangevuld dat het incident met zijn vriendin voorafging aan het incident met de alcohol. De woede van zijn vader is dus opgebouwd. Verder voert eiser aan dat hij niet wisselend heeft verklaard over dat zijn vader hem wilde slaan, dan wel heeft geslagen. Voorts voert eiser aan dat verweerder ten onrechte stelt dat zijn vader hem met rust liet in het AZC. Hij heeft verklaard dat zijn familie hem negeerde en zich vreemd en raar gedroeg.
"Ze deden alsof ik er niet meer was",heeft hij verklaard. [2] Verweerder heeft eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij geen melding heeft gemaakt van de incidenten bij Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) of Vluchtelingenwerk, maar wel bij verweerder.
5.1.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij op het standpunt blijft zoals verwoord in het bestreden besluit. Daarbij heeft hij aangevuld dat het handelen van de vader van eiser vreemd is. Eiser stelt dat beide incidenten even erg zijn voor eisers vader. Daarom is het vreemd dat hij eiser bedreigt met de dood in het bijzijn van zijn vrienden als zijn vader hem betrapt met alcohol, terwijl er bij het ontdekken van een Nederlandse vriendin geen reactie van de vader volgt.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de uitleg die eiser heeft gegeven voor het verschil in reactie van zijn vader na de twee incidenten niet onaannemelijk is. Daar komt bij dat eiser niet vaag of tegenstrijdig over het verschil in reacties heeft verklaard. Verweerder stelt ook ten onrechte dat er na het incident met de vriendin van eiser geen reactie kwam van zijn vader. Op pagina 13 van het aanvullend gehoor vertelde eiser immers dat er in de avond thuis een grote ruzie was.
Ten aanzien van de tegenwerping dat het niet valt te rijmen dat zijn vader verregaande sancties zal uitvoeren in Afghanistan, terwijl hij eiser wel met rust liet in zijn buurt op het AZC, heeft eiser een uitleg gegeven over het verschil in straffen in Nederland en Afghanistan. Eiser heeft uitgelegd dat het in een moslimland min of meer geaccepteerd is om een afvallige te doden, waardoor zijn vader daar in Afghanistan minder repercussies voor verwacht. Zijn verklaringen zijn op dit punt niet vaag of tegenstrijdig. Daarbij heeft hij verwezen naar een artikel waarin wordt uitgelegd wat vaders in de Islamitische cultuur ertoe kan brengen hun kind te doden als het in hun ogen verwesterd is. Dit artikel onderbouwt dus zijn verklaringen. Verweerder heeft daar geen andere landeninformatie tegenover gesteld en heeft niet beoordeeld of er sprake is van tegenstrijdigheden of ongerijmdheden tussen het relaas van eiser en wat algemeen bekend is over de situatie in het land van herkomst. Daar was hij, gelet op Werkinstructie 2014/10 [3] , wel toe gehouden.
Ook over het feit dat eiser geen melding heeft gemaakt van het incident bij COA of Vluchtelingenwerk is de rechtbank van oordeel dat eiser geen onaannemelijke verklaring heeft gegeven. Ook op dit punt zijn eisers uitleg en zijn verklaringen tijdens zijn gehoren niet vaag, summier of tegenstrijdig. In het gehoor opvolgende aanvraag legt hij uit dat hij bang was dat zijn ouders opgepakt zouden worden als hij melding zou doen van het incident en dat het moeilijk is, omdat hij wel van ze houdt. In het aanvullend gehoor antwoordt hij op de vraag waarom hij de bedreiging van zijn vader niet heeft gemeld:
“ik kan toch niet mijn eigen vader aangeven. Het maakt niet uit wat hij doet. Ik kan hem niet aangeven.” [4] Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom hij de uitleg van eiser op dit punt bevreemdingwekkend vindt.
Met betrekking tot de vraag of eisers vader hem tijdens de confrontatie over het drinken van alcohol wel of niet heeft geslagen is de rechtbank van oordeel dat eiser hier inderdaad tegenstrijdig over heeft verklaard. Beide verschillende verklaringen raken elkaar echter wel in de kern en komen er op neer dat er een confrontatie was tussen eiser en zijn vader, waarbij hij verbaal dan wel fysiek werd aangevallen door zijn vader.
5.3.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat het tweede relevante element uit het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig wordt geacht. Aangezien de overige elementen nauw samenhangen met het tweede element, en ook in onderlinge samenhang moeten worden bezien, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden die zien op de motivering van ongeloofwaardig geachte relevante elementen.
6. In de aanvullende gronden van beroep heeft eiser een proces-verbaal van aangifte ingebracht. In dit proces-verbaal staat dat eiser met de dood wordt bedreigd door de familie van een Afghaanse vrouw. Hij heeft deze vrouw geholpen om te vertrekken met haar vriend, terwijl zij uitgehuwelijkt was aan haar neef. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd aangegeven dat het gaat om een nieuw asielmotief.
6.1.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2019 [5] het volgende. Eiser heeft enkel aangegeven dat er dreigementen zijn geuit ten aanzien van zijn familie in Afghanistan en dat hij dus in Afghanistan heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. [6] Ter zitting heeft eiser daarbij aangevuld dat hij meent dat de kwestie uit het proces verbaal niet losstaat van zijn asielrelaas, dat het een andere uiting is van zijn eigenzinnigheid en dat het mede een nieuw asielmotief is. Ook heeft hij aangegeven dat er nog een deskundigenrapport komt naar aanleiding van de aangifte, wat ook ziet op de vrees in het land van herkomst. Nu de door eiser gestelde vrees in Afghanistan naar aanleiding van hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal in het geheel niet is geconcretiseerd, is de rechtbank van oordeel dat dit asielmotief niet in de huidige procedure betrokken hoeft te worden.
7. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het gaat om de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak te nemen op de met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Pagina 10.
2.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pagina 9.
3.Paragraaf 3.2.1.2. Externe geloofwaardigheidsindicatoren.
4.Pagina 10.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.