In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker die internationale bescherming geniet in Griekenland. De verzoeker had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk was verklaard. Dit besluit was genomen op 6 april 2020. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om zonder zitting uitspraak te doen.
In een brief van 14 mei 2020 heeft de staatssecretaris meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening. Gezien deze mededeling heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Dit houdt in dat het bestreden besluit is geschorst en dat de verzoeker niet mag worden verwijderd naar Griekenland totdat er een beslissing is genomen op het beroep tegen het bestreden besluit.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 525,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij 1 punt is toegekend voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor van 1. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.