ECLI:NL:RBDHA:2020:4706
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken
Op 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser van Iraanse nationaliteit en de minister van Buitenlandse Zaken, die als verweerder optreedt. De eiser had op 11 februari 2020 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de minister van 14 januari 2020, die de visumaanvraag van de eiser had afgewezen. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser het griffierecht van € 178,- niet tijdig heeft betaald, ondanks herhaalde verzoeken van de griffier om dit te doen. De griffier had de eiser op 15 februari 2020 en opnieuw op 15 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te voldoen, maar de eiser heeft hierop niet gereageerd. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat de eiser ook in verzuim is geweest met betrekking tot het indienen van de gronden van beroep, waarvoor hij eveneens een termijn was gegeven om dit te herstellen.
Aangezien de eiser niet heeft voldaan aan de vereisten van de Awb, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier M. van der Elst. Deze uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.