ECLI:NL:RBDHA:2020:469
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Algerijnse vreemdeling wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelde dat hij problemen had ondervonden met terroristen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, wat de vreemdeling niet kon accepteren. Tijdens de zitting op 7 januari 2020 was de vreemdeling niet aanwezig, maar zijn gemachtigden waren wel aanwezig. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De vreemdeling had verklaard dat hij in mei 2019 door twee mannen in een moskee was benaderd om terroristische handelingen te verrichten. Hij stelde dat deze mannen hem ook thuis en op straat volgden en hem onder druk zetten om zich bij hen aan te sluiten. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling onvoldoende overtuigende verklaringen had afgelegd en dat de staatssecretaris de aanvraag terecht ongeloofwaardig had geacht. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormden. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw.