ECLI:NL:RBDHA:2020:469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
NL19.30587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse vreemdeling wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelde dat hij problemen had ondervonden met terroristen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, wat de vreemdeling niet kon accepteren. Tijdens de zitting op 7 januari 2020 was de vreemdeling niet aanwezig, maar zijn gemachtigden waren wel aanwezig. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De vreemdeling had verklaard dat hij in mei 2019 door twee mannen in een moskee was benaderd om terroristische handelingen te verrichten. Hij stelde dat deze mannen hem ook thuis en op straat volgden en hem onder druk zetten om zich bij hen aan te sluiten. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling onvoldoende overtuigende verklaringen had afgelegd en dat de staatssecretaris de aanvraag terecht ongeloofwaardig had geacht. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormden. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.30587

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

ProcesverloopBij besluit van 13 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.30588, plaatsgevonden op 7 januari 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1995 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 30 november 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in de moskee in mei 2019 door een tweetal mannen is benaderd om voor hen terroristische handelingen te verrichten. Zij hebben eiser ook thuis opgezocht en volgden hem op straat. Op een dag hebben ze eiser meegenomen naar het bos. Daar hebben ze gedreigd zijn familieleden iets aan te doen als hij zich niet bij hen zou aansluiten. Ze hebben eiser een deadline van tien dagen gegeven om een beslissing te nemen. Dit heeft eiser doen besluiten een visum voor Turkije aan te vragen en zijn land van herkomst te verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) problemen met terroristen.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst gevolgd. Daarentegen heeft verweerder de door eiser gestelde problemen met terroristen niet geloofwaardig geacht.
Algerije kan voorts beschouwd worden als een veilig land van herkomst, met uitzondering van LHBTI’s. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algemene situatie in Algerije, er aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft tevens niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat om, indien er zich problemen voordoen in Algerije, tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten van Algerije in te roepen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat hij zijn asielrelaas wel degelijk met overtuigende verklaringen aannemelijk heeft gemaakt en geen bevreemdingwekkende verklaringen heeft afgelegd. Als verweerder meer vragen had voor eiser, had het op zijn weg gelegen om verder door te vragen. Uit het rapport van het gehoor blijkt niet dat de verklaringen van eiser niet afdoende waren of dat verweerder meer details wenste. Ten onrechte wordt eiser tegengeworpen dat de terroristen hem ook op school zouden opzoeken. Niet valt in te zien waarom zij geen poging zouden wagen eiser op school te treffen. Daarnaast wordt eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij nog heeft gewerkt voorafgaand aan zijn vertrek. Hij had immers geen keuze en moest in zijn levensonderhoud voorzien. Wat betreft de deadline die is gesteld, gaat verweerder om onbegrijpelijke redenen aan hetgeen is neergelegd in de zienswijze voorbij. Gelet op het voorgaande stelt eiser zich op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet genoegzaam is gemotiveerd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De problemen die eiser stelt te hebben ondervonden met terroristen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo heeft verweerder eiser kunnen aanrekenen dat hij over de eerste ontmoeting met de twee mannen in de moskee weinig gedetailleerd en vaag heeft verklaard. Eiser verklaart enkel over de begroeting maar geeft geen details over het gesprek zelf. Verder heeft verweerder eiser niet ten onrechte niet gevolgd in zijn verklaring dat de mannen hem bij zijn school zouden hebben gevolgd. Op dat moment was eiser immers al gestopt met zijn studie. De enkele omstandigheid dat eiser nog weleens naar school ging om vrienden te ontmoeten, betekent nog niet dat het niet opmerkelijk is dat de mannen hem bij school zouden volgen nu hij daar niet meer regelmatig kwam. Dat eiser tot een paar dagen voor zijn vertrek uit Algerije nog gewoon naar zijn werk is gegaan en zich voor het overige in zijn eigen woning schuil heeft gehouden terwijl hij voor zijn leven stelt te vrezen, heeft verweerder niet hoeven inzien. De mannen waren, gelet op eisers verklaring dat zij hem thuis hebben opgezocht, immers op de hoogte van het woonadres van eiser. Tot slot heeft eiser over de gegeven deadline tegenstrijdig verklaard. Enerzijds heeft hij verklaard dat de termijn om een beslissing te nemen tien dagen was. Anderzijds heeft hij verklaard dat dit niet exact tien dagen maar twaalf dagen of iets dergelijks was. Aan de tegenstrijdigheid van deze verklaringen doet hetgeen eiser in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht niet af. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor de stelling dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.