ECLI:NL:RBDHA:2020:4686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
NL19.12809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse eiser op basis van ongeloofwaardigheid van bekering en seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Gambiaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelde dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom en zijn homoseksuele geaardheid in Gambia bedreigd werd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser als vaag, algemeen en tegenstrijdig werden beoordeeld. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een videoverbinding vanwege de coronamaatregelen, waarbij partijen toestemming gaven om de zaak schriftelijk af te doen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig zijn, maar dat zijn verklaringen over zijn bekering tot het christendom en zijn homoseksuele geaardheid niet overtuigend zijn. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk de islam heeft verlaten en dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom. Ook zijn kennis van het christendom werd als gebrekkig beoordeeld, wat afbreuk deed aan de geloofwaardigheid van zijn bekering. Daarnaast vond de rechtbank de verklaringen van de eiser over zijn homoseksualiteit vaag en tegenstrijdig, wat ook de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas ondermijnde.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een verdragsvluchteling is of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.12809

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 30 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vanwege de uitbraak van het coronavirus en de getroffen strenge maatregelen om verdere uitbreiding daarvan te voorkomen, heeft de rechtbank partijen uitgenodigd om deel te nemen aan een zitting via een videoverbinding (Skype). Partijen hebben hierop toestemming gegeven om de zaak schriftelijk en op de stukken af te doen.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij van Madinko afkomst is, uit een streng islamitisch gezin komt en dat zijn vader een gerespecteerde imam is in Gambia. Eiser was in zijn land van herkomst werkzaam in een hotel waar hij alcoholische dranken serveerde en zelf ook nuttigde. Eisers vader meende dat eiser leeft als een christen en keurde zijn levenswijze af. Toen eiser kenbaar maakte dat hij geen moslim meer wilde zijn en zich tot het christendom wilde bekeren, werd hij door zijn vader uit huis gezet en bedreigd met de dood. Daarna heeft eiser ook bedreigingen gekregen vanuit zijn omgeving. Eiser meent dat hij zijn leven in Gambia niet zeker is. Ter onderbouwing van zijn bekering tot het christendom heeft eiser een brief overgelegd van een contactpersoon van de katholieke kerk waarin eiser deelneemt aan activiteiten.
Eiser voert tevens aan dat hij Gambia ontvlucht is vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Eiser stelt dat hij zijn homoseksuele gevoelens in zijn jeugd heeft ontdekt toen hij op de Koranschool zat en met een andere jongen, [A] , een kamer deelde. Later heeft eiser een korte relatie gehad met [B] , een Ivoriaanse man. Eiser is in Gambia nooit openlijk uitgekomen voor zijn geaardheid en relaties, omdat homoseksualiteit strafbaar is in Gambia en eiser vreest voor zijn leven. Eiser heeft een brief van het COC overgelegd ter nadere onderbouwing van zijn homoseksuele geaardheid.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • verlaten islam, functie van vader binnen de islam, bekend maken interesse in het christendom, problemen en uitreis met een geregeld paspoort;
  • motieven en proces van bekering tot het christendom; en
  • seksuele geaardheid.
4. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig gevonden dat eiser de islam helemaal heeft verlaten, dat eisers vader een bekende islamgeleerde zou zijn en dat eiser zijn interesse in het christelijk geloof bekend zou hebben gemaakt. Ook de gestelde bekering tot het christendom en gestelde homoseksuele geaardheid van eiser worden door verweerder niet geloofwaardig bevonden.
5. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. In beroep voert eiser aan dat zijn deelname aan activiteiten binnen de kerk niet alleen een sterke indicatie vormt dat hij de islam niet meer praktiseert, maar ook aantoont dat hij thans een andere godsdienst aanhangt. De activiteiten van het COC waaraan eiser deelneemt, vormen daarnaast een sterke indicatie van zijn homoseksuele geaardheid. Bovendien heeft eiser zijn verklaringen betreffende zijn bekering en geaardheid onderbouwd met verklaringen van gezaghebbende organisaties.
6. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich in beroep toespitst op de vraag of verweerder eisers bekering tot het christendom en zijn homoseksuele geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen ten aanzien van zijn motieven en proces van bekering tot het christendom niet overtuigen en zijn blijven steken in oppervlakkigheden en algemeenheden.
7.1.
Zo heeft eiser - als hem tijdens het nader gehoor wordt gevraagd wat hij gedaan heeft om zich in het christelijke geloof te verdiepen - enkel aangegeven dat hij in het COA met een vrijwilliger praat die hem veel over het christendom vertelt en dat een pastoor hem heeft gezegend. Als eiser wordt gevraagd hoe zijn leven is veranderd nu hij een christen is, verklaart hij enkel dat hij nu niet meer hoeft te vasten, dat hij minder bidt en af en toe een wijntje drinkt. Op de vraag wat de bekering hem als persoon oplevert, verklaart eiser dat hij rustiger is en meer dingen doet die hij leuk vindt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in redelijkheid van eiser verwacht mocht worden dat hij kan aangeven waarom en hoe hij zich tot het christendom bekeerd heeft, wat dit geloof voor hem betekent in het dagelijks leven, waarom hij voor dit geloof gekozen heeft en welke rol dit geloof in God en Jezus in zijn leven is gaan spelen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. Dit geldt temeer nu eiser uit een islamitisch land komt waar bekering tot het christendom vergaande maatschappelijke en sociale gevolgen kan hebben.
7.2.
Voorts stelt verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat eiser zeer gebrekkige kennis van het christendom heeft en dat dit verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers gestelde bekering tot het christendom. Zo weet eiser niet te vertellen waar Jezus geboren is, uit welke twee delen de Bijbel bestaat en kan hij ook niet aangeven welk Bijbelverhaal hem het meest aanspreekt. Naar het oordeel van de rechtbank mag van eiser verwacht worden dat hij deze kennis heeft, dan wel dat hij meer moeite had gedaan om meer kennis te vergaren van zijn nieuwe religie, temeer omdat eiser al langere tijd in Nederland verblijft.
7.3.
In eisers stelling dat hij regelmatig de kerk bezoekt en bidt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat hieruit geen overtuigende deelname aan het kerkelijk leven blijkt, zoals van iemand die stelt bekeerd te zijn, mag worden verlangd.
7.4.
Ook in de overgelegde brief van de katholieke kerk die eiser bezoekt, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien de gestelde bekering alsnog geloofwaardig te achten. In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van deze brief - onder verwijzing naar Werkinstructie 2018/10 (inmiddels vervangen door Werkinstructie 2019/18) - terecht gesteld dat deze documenten aanvullende bewijswaarde kunnen hebben, maar dat deze niet kunnen afdoen aan het ontbreken van overtuigende verklaringen van eiser zelf over de motieven voor en het proces van bekering. Ook overigens heeft verweerder terecht tegengeworpen dat in de brief wordt vermeld dat het de contactpersoon niet bekend is hoe intensief eiser zich bezighoudt met het geloof en of hij daarbinnen vorderingen maakt.
8. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder zich ten aanzien van de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen hierover vaag en algemeen, wisselend en tegenstrijdig zijn en dat dit afdoet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas hieromtrent.
8.1
Zo heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over de leeftijd waarop hij zich realiseerde dat hij homoseksueel was. In het nader gehoor heeft eiser onder meer eerst verklaard dat hij vanaf zijn veertiende, tijdens zijn verblijf in de Koranschool, met de andere jongens op de slaapzaal seks had, terwijl hij later verklaart dat dit al voor zijn veertiende plaatsvond. Daarnaast heeft eiser enerzijds verklaard dat hij vanaf zijn tijd op de slaapzaal merkte dat hij meer gevoel voor mannen had, terwijl hij anderzijds heeft aangegeven dat hij pas vanaf zijn achttiende besefte dat hij op mannen viel.
8.2.
Ook eisers verklaringen ten aanzien van zijn relaties heeft verweerder te algemeen, vaag en tegenstrijdig mogen vinden. Zo kon eiser onder meer geen duidelijk antwoord geven over hoe de relatie met [A] , de eerste jongen met wie hij stelt drie jaar lang een relatie te hebben gehad, tot stand is gekomen of hoe deze overging naar intiem contact. Ook heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser niet in staat bleek om gezamenlijke interesses te noemen, terwijl eiser aangeeft dat ze die wel degelijk hadden. Verder heeft eiser enerzijds verklaard dat [A] tegen hem zei dat hij van mannen hield. Terwijl eiser later stelt dat [B] , een man uit Ivoorkust over wie eiser stelt dat hij met hem voor zijn vertrek een relatie had, de eerste was die ooit openlijk tegen hem heeft verteld dat hij op mannen viel en dat hij hiervan schrok, omdat hij dit niet eerder had meegemaakt.
8.3.
Voorts heeft verweerder in de besluitvorming van belang mogen achten dat eiser weinig inzicht heeft kunnen geven in hoe hij zijn gestelde gerichtheid heeft ervaren. Verweerder wijst er terecht op dat eiser bijvoorbeeld stelt dat hij zijn seksuele gerichtheid na zijn 22e meer accepteerde dan daarvoor, maar dat hij niet kan aangeven wat hij dan precies accepteerde, en hoe deze acceptatie anders was dan voor zijn 22e. Ook heeft verweerder terecht van belang geacht dat eiser summier heeft verklaard over hoe hij zijn gestelde seksuele gerichtheid verenigt met zijn gestelde nieuwe christelijke geloof. Eiser heeft hierover enkel verklaard dat, alhoewel de Bijbel tegen homoseksualiteit is, hij nou eenmaal zo is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat van eiser verwacht mocht worden dat hij hier meer over kon verklaren, temeer omdat de afkeer van homoseksuelen in de islam een van de redenen voor betrokkene was om zich van deze religie af te keren.
8.4.
De door eiser overgelegde verklaring van het COC Eindhoven van 14 mei 2019 biedt geen grond voor een ander oordeel. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat dergelijke informatie altijd moet worden meegewogen, maar dat het aan eiser is om met zijn eigen verklaringen tegenover verweerder zijn seksuele gerichtheid aannemelijk te maken. Verweerder heeft - gelet op het voorgaande - voldoende gemotiveerd dat eiser hierin niet is geslaagd. Aan de verklaring van het COC komt daarom niet de door eiser gewenste betekenis toe. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2537).
9. Gezien de ongeloofwaardigheid van eisers asielrelaas heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is of een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.H.J. van Hooidonk, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekend gemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.