ECLI:NL:RBDHA:2020:4681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
NL20.8465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure met betrekking tot Portugal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B. Berk, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 8 april 2020, hield in dat de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling werd genomen, omdat Portugal verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres voerde aan dat zij bij overdracht naar Portugal in detentie zou kunnen raken vanwege het coronavirus en dat de detentieomstandigheden daar slecht zijn, wat zou leiden tot schending van haar mensenrechten. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat de door eiseres overgelegde stukken niet voldoende waren om aan te nemen dat Portugal zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelde vast dat er geen aannemelijke grond was om te veronderstellen dat eiseres na overdracht aan Portugal gedetineerd zou worden. Bovendien werd overwogen dat eiseres in Portugal ook aangifte kan doen van mensenhandel, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de Portugese autoriteiten haar daarbij niet zouden helpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8465

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Berk).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Nyaku. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Portugal een verzoek om terugname gedaan. Portugal heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiseres voert aan dat de kans groot is dat zij bij overdracht naar Portugal in verband met het coronavirus in detentie terecht zal komen. Uit rapporten van het Global Detention Project [1] en het US State Department volgt namelijk dat detentie op grond van de volksgezondheid mogelijk is in Portugal. Aangezien de detentieomstandigheden in Portugal slecht zijn, loopt zij een reëel risico op schending van artikel 3 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Verder voert eiseres aan dat er vanwege het gebrek aan een duidelijk beleid ten aanzien van kosteloze rechtsbijstand in Portugal een risico op indirect refoulement bestaat. Nu zij geen toegang tot rechtsbijstand kan krijgen kan zij hierover niet klagen bij de Portugese autoriteiten. Bovendien heeft eiseres verklaard dat zij geen hulp heeft gekregen van de Portugese autoriteiten tegen haar mensenhandelaar. Gelet op bovenstaande kan ten aanzien van Portugal niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan.
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres met de overgelegde documenten niet heeft onderbouwd dat zij vanwege het coronavirus in Portugal gedetineerd zal worden. Dat volgens de wet een vreemdeling gedetineerd kan worden op grond van de volksgezondheid maakt niet dat dit in het geval van Dublinclaimanten gelet op de omstandigheden rondom het coronavirus, zal gebeuren. Verder volgt uit het Global Detention Project rapport dat deze bepaling in de praktijk niet wordt toegepast. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de door haar gestelde detentie in Portugal onrechtmatig is geweest, dan wel zal zijn. Ter zitting heeft verweerder daarbij aangevuld dat het met betrekking tot het coronavirus in Portugal beter gaat dan in andere Europese landen, en dat deze omstandigheid het dus niet aannemelijk maakt dat zij op grond daarvan gedetineerd zal worden. De stelling van eiseres dat zij, indien zij gedetineerd zal raken, geen toegang zal hebben tot rechtsbijstand wordt door de aangehaalde rapporten tegengesproken. Uit pagina 13 van het rapport van het Global Detention Project volgt juist dat volgens het Portugese recht de rechtmatigheid van detentie door de rechter moet worden beoordeeld. Dat er problemen zijn met de toegang tot een advocaat, maakt niet dat er aan het systeem gerelateerde tekortkomingen zijn. Bovendien wordt ten tijde van de feitelijke overdracht beoordeeld of overdracht mogelijk is.
2.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten aanzien van Portugal uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de in punt 2.1 weergeven motivering voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat de door eiseres overgelegde stukken onvoldoende grond bieden voor de conclusie dat Portugal de internationale verplichtingen niet nakomt. Uit deze stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het aannemelijk is dat eiseres na overdracht aan Portugal gedetineerd zal worden. Uit het rapport van het Global Detention Project volgt weliswaar dat er een wettelijke bepaling is die detentie op grond van de volksgezondheid mogelijk maakt, maar uit hetzelfde rapport (pagina 10) volgt dat er bij de Portugese Vluchtelingenraad geen gevallen bekend zijn waarin asielzoekers op deze grond zijn gedetineerd. Niet is aannemelijk geworden dat dit momenteel vanwege het coronavirus wel zou gebeuren.
2.3.
Verder volgt uit de Procedurerichtlijn [2] dat er voorwaarden mogen worden gesteld aan het verlenen van kosteloze rechtsbijstand. Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. In het geval dat eiseres meent dat haar in Portugal ten onrechte kosteloze rechtsbijstand wordt onthouden, moet dit worden ingebracht en beoordeeld in Portugal. Dat dit niet mogelijk zou zijn, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt.
3. Eiseres voert aan dat verweerder de besluitvorming dient aan te houden, dan wel toepassing dient te geven aan artikel 17, eerste lid, Dublinverordening, omdat eiseres aangifte wil doen van mensenhandel in Nederland. Dit weegt des te zwaarder gelet op de crisis die ontstaan is door corona en nu de strafbare feiten hebben plaatsgevonden in Nederland. Zij heeft de aangifte nog niet kunnen doen omdat zij op een wachtlijst staat.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 3.6a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en paragraaf C1/4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) in een Dublinprocedure niet kan worden toegekomen aan de vraag of een vreemdeling in aanmerking zou komen voor de vergunning bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van het Vb 2000. [3] Om die reden is voor de beoordeling van de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is, niet van belang of eiseres in Nederland al dan niet in de gelegenheid is gesteld om aangifte te doen van mensenhandel. Er bestaan daarom in deze procedure geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder, in afwachting van het doen van die aangifte, eiseres niet zou mogen overdragen aan Portugal. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er bovendien van uit worden gegaan dat eiseres ook in Portugal aangifte kan doen van mensenhandel. Niet gebleken is dat de Portugese autoriteiten haar daarbij niet willen of kunnen helpen. Eiseres heeft door te wijzen op de crisis door het corona virus en op het feit dat de strafbare feiten zich voornamelijk hebben voorgedaan in Nederland, niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van omstandigheden waardoor van deze vaste rechtspraak zou moeten worden afgeweken.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.The Global Detention Project, ‘Country Report; Immigration detention in Portugal: resettling refugees, detaining asylum seekers’ van juni 2019.
2.Richtlijn 2013/32/EU.
3.De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4297) en 27 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:266).