ECLI:NL:RBDHA:2020:4668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser na zorgvuldige beoordeling van medische situatie en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Bildirici, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. Eiser had beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering per 28 maart 2018, die door het Uwv was vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Eiser was sinds 28 februari 2017 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 10 juli 2019, waarin het beroep van eiser gegrond werd verklaard, heeft het Uwv zijn besluit herzien en de uitkering per 14 september 2018 beëindigd.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de feiten en omstandigheden rondom de beëindiging van de ZW-uitkering opnieuw beoordeeld. Eiser voerde aan dat het Uwv geen zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv de medische situatie van eiser adequaat had beoordeeld en dat de geduide functies passend waren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 14 september 2018 terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat het bestreden besluit niet in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser had geen recht op proceskostenvergoeding, en de uitspraak werd gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Bildirici),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per 28 maart 2018 beëindigd.
Bij besluit van 10 oktober 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 10 oktober 2018 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 10 juli 2019 (SGR 18/7482) heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 10 oktober 2018 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
Op 22 oktober 2019 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen (het bestreden besluit) waarin het bezwaar van eiser gegrond is verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit herroepen en bepaald dat de ZW-uitkering van eiser niet per 28 maart 2018 wordt beëindigd, maar per 14 september 2018.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 maart 2020 heeft eiser toestemming gegeven om het beroep zonder zitting schriftelijk te behandelen.
Gemachtigde van verweerder heeft op 8 mei 2020 telefonisch toestemming gegeven voor een schriftelijke behandeling van het beroep.
De rechtbank heeft vervolgens op 12 mei 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Eiser was laatstelijk werkzaam als sloper bij [B.V.] voor gemiddeld 39,5 uur per week. Op 28 februari 2017 heeft eiser zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) in verband met lichamelijke klachten – toename van rugklachten – ziek gemeld. Hierop heeft hij een uitkering ingevolge de ZW ontvangen.
1.3
Op 26 januari 2018 heeft in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Daarbij heeft de verzekeringsarts eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en geconcludeerd dat eiser ongeschikt is voor het verrichten van zijn eigen werk. Per 27 februari 2018 is sprake van verminderde benutbare mogelijkheden zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
26 januari 2018. Aan de hand van die FML zijn door de arbeidsdeskundige vervolgens functies geselecteerd. Met het vervullen van deze functies kan eiser volgens verweerder per 27 februari 2018 meer dan 65% van het maatmaninkomen verdienen. Het percentage van het maatmaninkomen dat eiser kan verdienen, is na beoordeling immers bepaald op 71,29%. Om die reden heeft verweerder bij het primaire besluit de ZW-uitkering van eiser per
28 maart 2018 beëindigd. In het kader van het bezwaar zijn de medische aspecten van de beëindigingsbeslissing door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) beoordeeld. Hierbij heeft de verzekeringsarts b&b de dossiergegevens bestudeerd, de hoorzitting van
24 mei 2018 bijgewoond en aanvullend onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport van 8 augustus 2018 geconcludeerd dat op basis van de klachten, onderzoeksbevindingen en de voorhanden zijnde medische informatie de beperkingen op adequate wijze door de primaire verzekeringsarts zijn weergegeven in de FML.
1.4
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na heroverweging evenwel een aantal functies niet passend geacht en geoordeeld dat om die reden onvoldoende geschikte functies resteren. De arbeidsdeskundige b&b komt echter na raadpleging van CBBS-systeem met een nieuwe functie, ook een productiefunctie die voornamelijk zittend wordt uitgevoerd. Volgens het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 10 augustus 2018 zijn de volgende functies als passend te beschouwen: Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270) en productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043). Met het vervullen van deze functies kan eiser per 27 februari 2018 nog steeds meer dan 65% van het maatmaninkomen verdienen. Het percentage van het maatmaninkomen dat eiser kan verdienen, is na beoordeling immers bepaald op 66,75%. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daarom bij besluit van
10 oktober 2018 ongegrond verklaard.
1.5
De rechtbank heeft het door eiser ingestelde beroep bij uitspraak van 10 juli 2019 gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 10 oktober 2018 vernietigd. Samengevat weergegeven heeft de rechtbank overwogen dat de in bezwaar ‘bijgeduide’ functie van productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) niet in het verlengde ligt van de functie samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050). Het kon eiser dus bij de aanzegging niet duidelijk zijn dat hij ook voor de ‘bijgeduide’ functies geschikt worden geacht. Ook was het de rechtbank onvoldoende duidelijk of verweerder een voldoende actueel beeld heeft gehad van de gezondheidssituatie van eiser op de datum in geding en of de nieuw geduide functie op die datum voldoende reëel en actueel is.
2. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard bij besluit van 22 oktober 2019 (het bestreden besluit). Verweerder heeft het primaire besluit herroepen en de ZW-uitkering van eiser niet per
28 maart 2018 beëindigd, maar per 14 september 2018. Aan dit besluit ligt een arbeidskundige rapportage van 7 oktober 2019 ten grondslag waarin staat dat de geduide functies op 14 september 2018 nog actueel zijn. Ook ligt aan dit besluit een e-mail van de verzekeringsarts b&b van 4 oktober 2019 ten grondslag waarin zij zich op het standpunt stelt dat er geen reden is te veronderstellen dat de belastbaarheid zou zijn veranderd.
3. Eiser is het niet eens met de nieuwe beslissing op bezwaar en voert in beroep – samengevat weergegeven – aan dat verweerder geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank. Verweerder heeft geen of onvoldoende rekening gehouden met de medische situatie van eiser in de periode van
28 februari 2018 tot en met 14 september 2018. Ter onderbouwing heeft eiser twee brieven van R. Mahad (orthopeed) overgelegd van 19 april 2018 en 2 december 2019. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de functie chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270) voor eiser geschikt is.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Anders dan eiser veronderstelt heeft de rechtbank in haar uitspraak van
10 juli 2019 geen opdracht aan verweerder gegeven om een nieuw medisch onderzoek te verrichten. De rechtbank heeft immers slechts overwogen dat het op dat moment niet duidelijk was of verweerder een voldoende actueel beeld had van de gezondheidssituatie van eiser. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 8 augustus 2018 blijkt dat de verzekeringsarts b&b de brief van de orthopeed van 19 april 2018 bij het onderzoek heeft betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft daarover opgemerkt dat tijdens de bezwaarfase duidelijk is geworden dat sprake is van meniscuspathologie die de klachten van de rechterknie kunnen verklaren. Omdat er al rekening is gehouden met de knieklachten en er al beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van lopen, staan, traplopen, tillen, duwen en trekken, geknield of gehurkt actief zijn, ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om tot meer beperkingen te komen. Bij e-mail van 4 oktober 2019 heeft de verzekeringsarts b&b laten weten dat er geen reden is te veronderstellen dat de belastbaarheid van eiser binnen een aantal maanden zou veranderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de brief van de orthopeed van 2 december 2019 niet onderbouwd dat de medische situatie dusdanig was verslechterd dat een nieuw medisch (lichamelijk) onderzoek op het spreekuur van de verzekeringsarts b&b gerechtvaardigd was. Uit deze brief blijkt immers slechts dat op 21 juni 2018 een consult heeft plaatsgevonden, waarbij eiser opnieuw een injectie heeft gekregen en de mogelijkheid van een operatie en de kans op restklachten is besproken indien de injectie onvoldoende resultaat heeft. Gelet hierop ziet de rechtbank – hoewel de e-mail van de verzekeringsarts b&b van 4 oktober 2019 zeer summier is – geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Evenmin ziet de rechtbank grond voor het oordeel dat de in de FML vastgestelde beperkingen onjuist zijn.
6. Gelet op het vorenstaande en uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies niet passend zijn voor eiser. Voor zover eiser betoogt dat de functie chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270) onvoldoende is gemotiveerd in de rapportage van 7 oktober 2019, overweegt de rechtbank dat verweerder reeds in de rapportages van 16 februari 2018 en 10 augustus 2018 voldoende heeft onderbouwd dat deze functie passend is.
7. De rechtbank is – gelet op het vorenstaande – van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder heeft de ZW-uitkering dan ook terecht beëindigd per 14 september 2018.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 27 mei 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.