ECLI:NL:RBDHA:2020:4661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
NL20.8101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoekster, die samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning asiel aanvroeg. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij en haar kind aan Italië worden overgedragen, zolang er geen uitspraak is gedaan op haar beroep.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster en haar baby als 'bijzonder kwetsbare' asielzoekers moeten worden aangemerkt, zoals bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Tarakhel. De rechter heeft vastgesteld dat er onzekerheid bestaat over de opvang en andere voorzieningen voor deze kwetsbare groep in Italië. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten dat het belang van verzoekster om haar beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om tot overdracht over te gaan.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoekster en haar kind niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8101

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] verzoekster,

mede namens haar minderjarige kind
[minderjarige]geboren 15 oktober 2019,
V-nummers: [V nummer] en [V nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaak NL20.8100). Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verzoekster heeft een voorlopige voorziening gevraagd ter voorkoming van overdracht aan Italië, zolang geen uitspraak is gedaan op het beroep tegen het bestreden besluit.
3. Verzoekster stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1984. Zij heeft twee kinderen van 19 en van 18 jaar die beiden bij haar moeder in Afrika wonen. Op 15 oktober 2019 is in Nederland haar kind Osadebamwen Adudu Aibangbee geboren.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster en haar baby moeten worden aangemerkt als ‘bijzonder kwetsbare’ asielzoekers, als bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Tarakhel [1] .
Het EHRM een aantal
interim measures(voorlopige maatregelen) getroffen:
- M.T. tegen Nederland van 6 september 2019 (46595/19);
- F.O. tegen Nederland van 16 september 2019 (48125/19);
- V.A. tegen Nederland van 16 september 2019 (48062/19);
- A.S. tegen Nederland van 17 september 2019 (48397/19);
- S.O. tegen Nederland van 24 september 2019 (49569/19);
- P.T. tegen Nederland van 1 oktober 2019 (350389/19);
- A.T. tegen Nederland van 14 oktober 2019 (52741/19);
- C. en E. tegen Nederland van 19 december 2019 (6359/19).
5. Uit de door het EHRM gestelde vragen in deze zaken kan worden afgeleid dat aan de orde is of bijzonder kwetsbare vreemdelingen zonder individuele garanties aan Italië kunnen worden overgedragen op grond van de Dublinverordening. Inmiddels zijn in twee van bovengenoemde zaken (F.O. tegen Nederland en V.A. tegen Nederland) de getroffen
interim measuresopgeheven. In vijf andere zaken zijn echter de
interim measuresverlengd. Daarbij gaat het om gezinnen, alleenstaande ouders met kinderen en een zwangere vrouw.
6. Dit betekent dat niet kan worden uitgesloten dat verweerder individuele garanties voor verzoeksters aan Italië moet vragen met betrekking tot opvang- en andere voorzieningen, alvorens tot overdracht kan worden overgegaan. Daartoe dient er duidelijkheid te zijn over het vervolg van de zaken waarin het EHRM
interim measuresheeft verlengd. Een arrest van het EHRM op dit punt dient te worden afgewacht. Bij deze stand van zaken weegt het belang van verzoekster om haar beroep in Nederland af te wachten zwaarder dan het belang van verweerder om verzoekster en haar baby aan Italië te kunnen overdragen.
7. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoekster en haar baby niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist. Dit betekent ook dat aan verzoekster en haar minderjarige kind gedurende deze periode opvang en andere verstrekkingen moet worden geboden.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoekster en haar minderjarige kind niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525 (vijfhonderdenvijfentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
7 mei 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het arrest Tarakhel tegen Zwitserland van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014)