ECLI:NL:RBDHA:2020:4657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
NL20.3869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid voor behandeling door Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 11 februari 2020, waarin werd gesteld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op grond van de Dublinverordening. Nederland had een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat dit verzoek had aanvaard.

De rechtbank overwoog dat eiser niet had betwist dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser stelde echter dat verweerder op basis van artikel 17 van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn aanvraag aan zich had moeten trekken. De rechtbank oordeelde dat verweerder ervan uit mocht gaan dat Duitsland zich zou houden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser had niet aangetoond dat Duitsland niet aan de Europese asielrichtlijnen en mensenrechtenverdragen zou voldoen. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser faalde en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. W. Evenhuis. Tegen deze uitspraak kan binnen een week na bekendmaking beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.3869

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: 2891251259
(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard [3] .
2. Wat eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Eiser heeft niet bestreden dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich had moeten trekken.
4. Overwogen wordt dat verweerder ervan uit mag gaan dat Duitsland zich zal houden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat niet meer kan worden vastgehouden aan dat uitgangspunt. Eiser is daarin niet geslaagd. Eiser heeft geen documentatie overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat Duitsland zich niet houdt aan de Europese asielrichtlijnen en de mensenrechtenverdragen. Ook uit eisers relaas kan dat niet worden afgeleid. Het feit dat eisers eerdere asielaanvraag in Duitsland is afgewezen, is daarvoor geen indicatie. Uit eisers relaas [4] en uit de afwijzing van eerdere claim door Italië [5] kan worden afgeleid dat eisers asielaanvraag in Duitsland werd afgewezen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling. Dat de Italiaanse autoriteiten deze verantwoordelijkheid inmiddels niet meer aanvaarden omdat de overdrachtstermijn is verstreken [6] , doet daar niet aan af. Verweerder kan niet worden verweten dat hij geen stukken beschikbaar heeft gesteld over de afwijzing van de asielaanvraag door de Duitse autoriteiten. Dit gaat er immers aan voorbij dat de gevraagde stukken zien op eisers asielaanvraag in Duitsland en dat het op zijn weg ligt om die stukken te bewaren of op te vragen. De stelling dat de kans bestaat op refoulement, mist een deugdelijke onderbouwing. Er is geen reden om te veronderstellen dat de Duitse autoriteiten de asielaanvraag van eiser niet overeenkomstig de geldende Europese asielrichtlijnen zullen behandelen.
5. De beroepsgrond faalt. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
15 april 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
4.Rapport van Aanmeldgehoor Dublin van 10 oktober 2019, p. 5: ‘In Duitsland hebben zij mij mede gedeeld dat zij mij zouden terugsturen naar Italië’.
5.Brief van Italië aan verweerder van 8 november 2019.
6.Zie de in de vorige voetnoot genoemde brief van 8 november 2019.