ECLI:NL:RBDHA:2020:4657
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid voor behandeling door Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 11 februari 2020, waarin werd gesteld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op grond van de Dublinverordening. Nederland had een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat dit verzoek had aanvaard.
De rechtbank overwoog dat eiser niet had betwist dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser stelde echter dat verweerder op basis van artikel 17 van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn aanvraag aan zich had moeten trekken. De rechtbank oordeelde dat verweerder ervan uit mocht gaan dat Duitsland zich zou houden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser had niet aangetoond dat Duitsland niet aan de Europese asielrichtlijnen en mensenrechtenverdragen zou voldoen. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser faalde en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. W. Evenhuis. Tegen deze uitspraak kan binnen een week na bekendmaking beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.