ECLI:NL:RBDHA:2020:465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
NL19.30358
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Sri Lankaanse vreemdeling wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Sri Lankaanse vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had op 15 november 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 december 2019 was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn asielrelaas gegrond is op relevante omstandigheden. Eiser had aangevoerd dat hij gevaar loopt vanwege zijn verleden als chauffeur van een man die vermoord is, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen ongeloofwaardig waren. Tijdens de zitting op 7 januari 2020 is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, en de staatssecretaris was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag had ingediend die was afgewezen en dat hij niet voldoende nieuwe elementen had aangedragen om zijn huidige aanvraag te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève en dat hij bij uitzetting geen reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.30358

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J. Portegies),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

ProcesverloopBij besluit van 8 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.30359, plaatsgevonden op 7 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is T. Bhawany als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1969 en heeft de Sri Lankaanse nationaliteit. Hij heeft op 15 november 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiser heeft eerder, op 14 mei 2018, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 11 december 2018 afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar heeft dit beroep ingetrokken. Eiser is vervolgens met onbekende bestemming vertrokken en heeft asiel aangevraagd in Frankrijk. Op 15 november 2019 is eiser door Frankrijk overgedragen aan Nederland.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op 12 januari 2019, terwijl hij in Frankrijk verbleef, van zijn familie te horen heeft gekregen dat [A] of [B] (hierna: [A] ), de meneer die hij van 2014 tot eind 2016 in zijn tuktuk rondreed, samen met een vriend door onbekende mannen is doodgeschoten. Vervolgens zijn er drie keer onbekende mannen bij zijn huis langsgekomen, die naar eiser hebben gevraagd en zijn vrouw onder druk hebben gezet.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en g, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) moord op voormalige baas;
2) problemen naar aanleiding van moord op voormalige baas.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over de moord op zijn voormalige baas en de problemen die hij naar aanleiding daarvan stelt te hebben ondervonden ongeloofwaardig geacht.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat hij gevaar loopt, omdat hij de chauffeur van [A] is geweest. Er zijn een aantal keren mensen bij zijn familieleden komen informeren, hetgeen eisers angst reëel maakt. Voorts voert eiser aan dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, nu verweerder ten onrechte niet het op eisers telefoon aanwezige filmpje ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft onderzocht. Eiser geeft aan dat het heel moeilijk is voor hem om aan te tonen dat hij is bedreigd, nu de bedreigers er geen baat bij hebben dat dit naar buiten komt. Tot slot heeft eiser een kopie van de aangifte die zijn vrouw bij de politie heeft gedaan met Engelse vertaling overgelegd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
g. de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk is verklaard.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder ongeloofwaardig geacht dat eiser bij terugkeer naar Sri Lanka te vrezen heeft vanwege de moord op [A] . In beroep heeft eiser niet gemotiveerd betwist waarom verweerder zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld, zodat dit onderdeel in rechte in stand blijft. De enkele stelling dat hij gevaar loopt in Sri Lanka op grond van de door hem naar voren gebrachte omstandigheden is onvoldoende om tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas te komen.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder de opvolgende aanvraag niet heeft afgewezen omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn aanvraag ten grondslag zijn gelegd of er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft inhoudelijk naar het asielrelaas gekeken en zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het door eiser naar voren gebrachte relaas ongeloofwaardig is.
7.3.
Dat het moeilijk kan zijn voor eiser om bewijsstukken ter onderbouwing van zijn gestelde problemen te overleggen, doet er niet aan af dat eiser zijn asielrelaas ook door middel van zijn verklaringen aannemelijk kan maken en dat eiser hiertoe in het gehoor opvolgende aanvraag in de gelegenheid is gesteld. Nu verweerder de afgelegde verklaringen ongeloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder niet de noodzaak hoeven zien om het filmpje dat eiser op zijn telefoon stelt te hebben staan nader te onderzoeken. Zoals verweerder ter zitting terecht opmerkt, kan op basis van een foto of een filmpje van een lichaam nog niet gezegd worden dat het hier gaat om [A] . Ook is hiermee het causaal verband tussen de gestelde moord op [A] en de vrees die eiser bij terugkeer naar Sri Lanka stelt te hebben nog niet aangetoond. Gelet hierop volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen omdat verweerder het filmpje niet heeft bekeken.
7.4.
In beroep heeft eiser voor het eerst een kopie van de aangifte die zijn vrouw bij de politie zou hebben gedaan met vertaling in het Engels overgelegd. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze aangifte niet op echtheid onderzocht hoeft te worden. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt en ziet geen aanleiding verweerder de opdracht te geven de aangifte op echtheid te onderzoeken, nu dit de ongeloofwaardigheid van eisers asielrelaas niet anders maakt. Ten eerste is de aangifte slechts een weergave van hetgeen de vrouw van eiser tegenover de politie heeft gezegd, waardoor het niet als een objectieve bron ter onderbouwing van de gestelde huisbezoeken te gelden heeft. Ten tweede heeft verweerder opmerkingen gemaakt ten aanzien van de inhoud van de aangifte. Zo komen de data en tijdstippen van de huisbezoeken in de aangifte niet overeen met de data en tijdstippen die eiser in zijn gehoor opvolgende aanvraag heeft genoemd. Eiser heeft verklaard dat het tweede bezoek plaatsvond om 15.00 uur en het derde bezoek op 14 september 2019, terwijl in de aangifte is opgenomen dat het tweede bezoek om 09.0 uur plaatsvond en het derde bezoek op 15 september 2019.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.