ECLI:NL:RBDHA:2020:465
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Sri Lankaanse vreemdeling wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Sri Lankaanse vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had op 15 november 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 december 2019 was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn asielrelaas gegrond is op relevante omstandigheden. Eiser had aangevoerd dat hij gevaar loopt vanwege zijn verleden als chauffeur van een man die vermoord is, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen ongeloofwaardig waren. Tijdens de zitting op 7 januari 2020 is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, en de staatssecretaris was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag had ingediend die was afgewezen en dat hij niet voldoende nieuwe elementen had aangedragen om zijn huidige aanvraag te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève en dat hij bij uitzetting geen reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.