5.3Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft gepoogd een medebewoner van een GGZ-instelling te verwurgen en twee medewerkers van een GGZ-instelling mishandeld. Het lijkt enkel aan de oplettendheid van een verpleegkundige te danken dat het niet ernstiger is afgelopen met de medebewoner. Hij heeft hiermee de lichamelijk integriteit van de slachtoffers geschonden.
Strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 januari 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Mutaties geweldsdelicten
In het dossier bevindt zich een lange lijst van gemelde incidenten in de periode van 30 juli 2010 tot 13 oktober 2019 bij GGZ Rivierduinen waarbij de verdachte geweld zou hebben gebruikt. Op deze lijst staan onder meer een aantal wurgincidenten vermeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de volgende stukken:
- een Pro Justitia-rapportage, op 22 januari 2020 opgesteld door E. Stam (hierna: Stam), GZ-psycholoog;
- een Pro Justitia-rapportage, op 7 januari 2020 opgesteld door drs. B.E.A. van der Hoorn (hierna: Van der Hoorn), psychiater en [naam] , arts in opleiding tot psychiater.
Van der Hoorn is tevens als deskundige gehoord ter terechtzitting van 12 mei 2020.
Naar aanleiding van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten, heeft Stam in voornoemde Pro-Justitia rapportage het volgende gerapporteerd.
Bij de verdachte is sprake van schizofrenie met paranoïde wanen en akoestische (bevels) hallucinaties. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van psychotische symptomen in de vorm van paranoïde wanen en akoestische hallucinaties. Deze ziekelijke stoornis van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Om die reden adviseert de rapporteur om het verdachte ten laste gelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
Omtrent het recidiverisico overweegt Stam het volgende. Er is bij de verdachte sprake van een chronisch psychiatrisch beeld en een ernstig psychiatrische stoornis. Hij heeft geen inzicht in zijn stoornis en zijn gewelddadige gedrag. Hij acht geweld noodzakelijk om de dreiging van buiten weg te nemen. Hij is niet in staat om spanningen adequaat te hanteren of af te laten vloeien. Personeel en/of medecliënten worden in zijn waansysteem opgenomen. Hij voelt zich op een zeker moment dusdanig bedreigd en hoort bevelen om anderen te vermoorden, dat hij over kan gaan tot geweld naar anderen. Zowel op de korte termijn als op de lange termijn is het risico op geweld hoog.
Naar aanleiding van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten hebben Van der Hoorn en [naam] in voornoemde Pro-Justitia rapportage het volgende gerapporteerd.
Bij de verdachte is sprake van een chronisch psychotisch beeld in het kader van schizofrenie van het paranoïde type (ziekelijke stoornis van de geestvermogens). Ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten was hij psychotisch. Zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde werden volledig beïnvloed door wanen en hallucinaties. Om die reden adviseren de rapporteurs om de aan verdachte tenlastegelegde feiten - indien bewezen - niet aan hem toe te rekenen. Het risico op herhaling van agressie naar anderen is hoog.
De toerekeningsvatbaarheid van de verdachte
De rechtbank kan zich verenigen met de bovenstaande overwegingen en conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal de verdachte derhalve ontoerekeningsvatbaar achten met betrekking tot alle bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van alle feiten.
Omtrent het behandelkader van de verdachte overweegt psycholoog Stam het volgende. Bij verdachte is sprake van taaie problematiek, waarbij hij onvoldoende effect heeft gehad van de reguliere stappen in het behandelprotocol. Het is van essentieel belang dat een volgende stap in het behandelprotocol wordt gezet omdat medicatie en structuur hebben bewezen te weinig effect te hebben gehad en de aanwezigheid van psychotische symptomen bij de verdachte een belangrijke rol speelt bij het hoge recidiverisico. Een volgende stap in het behandelprotocol lijkt nu aanwezen, te weten Elektroconvulsieve Therapie (ECT) of transcraniële magnetische stimulatie. Deze behandeling moet klinisch worden uitgevoerd in een kliniek met een beveiligingsniveau van minimaal een FPK om geweldsincidenten adequaat te kunnen managen. Het verdient de voorkeur om deze behandeling op basis van een zorgmachtiging plaats te laten vinden in een FPK. Een periode van een half jaar zal onvoldoende zijn om de verdachte te behandelen. Het alternatief is om aan de verdachte de TBS-maatregel op te leggen. Het voordeel van deze optie is dat er een grotere garantie is dat de forensische behandeling zo lang kan duren als noodzakelijk is. Omtrent de TBS-maatregel met voorwaarden overweegt Stam ten slotte dat de verdachte niet in staat is om overeen- of in te stemmen met de daaraan verbonden voorwaarden.
Over het behandelkader rapporteren Van der Hoorn en [naam] het volgende. Omdat vanuit psychotische belevingen ernstige geweldsincidenten zijn ontstaan, is het noodzakelijk om de psychose maximaal te behandelen. Op basis van de richtingslijn voor behandeling van schizofrenie kan behandeling met electroconvulsietherapie overwogen worden. Deze behandeling kan het best worden uitgevoerd in een forensisch klinische setting met een hoger beveiligingsniveau. Gedacht wordt aan een opname op een FPK.
De behandeling op een FPK zou uitgevoerd kunnen worden binnen de kaders van een zorgmachtiging via het schakelartikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg (eerste optie). Het nadeel is dat deze zorgmachtiging enkel voor zes maanden kan worden gegarandeerd en dat de mogelijkheden tot verlenging onduidelijk zijn. Het is zeker dat meer tijd nodig is dan zes maanden om verbetering in het klinisch beeld van de verdachte te bewerkstelligen. Niet kan worden uitgesloten dat een behandelduur van één jaar afdoende zal zijn om het psychotisch beeld te laten verbleken. Een te snelle terugplaatsing naar de reguliere GGZ zal tot een hoog risico op agressie leiden wanneer het psychotisch beeld nog onvoldoende is verbleekt.
De TBS-maatregel met voorwaarden is volgens de onderzoekers onhaalbaar omdat de verdachte op dit moment de gevolgen van eventuele toekomstige behandelingen onder voorwaarden niet kan overzien. Derhalve is louter een TBS-maatregel met dwangverpleging een reële optie (tweede optie). Indien deze maatregel wordt opgelegd, kan de verdachte zijn behandeling ondergaan binnen het zeer hoge beveiligingsniveau van een TBS-kliniek en vandaaruit stapsgewijs resocialiseren naar de reguliere gezondheidszorg.
De rechtbank acht het gelet op deze overwegingen van de deskundigen noodzakelijk dat de verdachte een langdurige klinische behandeling zal ondergaan wegens de ernstige psychiatrische problematiek waarmee hij heeft te kampen en het daarmee samenhangende hoge recidiverisico op geweld.
De gedragsdeskundigen hebben geadviseerd om deze behandeling plaats te laten vinden binnen het kader van een zorgmachtiging ex artikel 2.3 WFZ. De rechtbank kan op dit moment evenwel geen zorgmachtiging opleggen op basis van de WFZ, omdat thans nog een zorgmachtiging loopt tot 8 september 2020.
Psychiater Van der Hoorn heeft ter terechtzitting opgemerkt dat de Geneesheer Directeur deze zorgmachtiging zou kunnen intrekken, zodat de rechtbank daarna alsnog een zorgmachtiging zou kunnen aanvragen en opleggen. De officieren van justitie hebben zich hiertegen verzet. De rechtbank zal het onderzoek niet heropenen teneinde dit aan de Geneesheer Directeur voor te kunnen leggen, gelet op het volgende.
De Geneesheer Directeur kan deze zorgmachtiging alleen intrekken indien hij van mening is dat de verdachte geen zorg meer nodig heeft. Gelet op het hiervoor geschetste chronische en ernstige psychische toestandsbeeld van de verdachte en hij al vanaf 1992 woonachtig is in een voorziening van GGZ, acht de rechtbank de kans onwaarschijnlijk dat de Geneesheer Directeur hiertoe zal overgaan.
Daarbij komt dat de rechtbank het civiele kader geen passend behandelkader vindt. Een zorgmachtiging die door de strafrechter wordt opgelegd is geen andere dan door de civiele rechter kan worden opgelegd. Het blijft een civiele zorgmachtiging. Uit voormelde rapportages volgt dat het de verwachting is dat de verdachte een langdurige behandeling moet ondergaan op een locatie waar het beveiligingsniveau minimaal gelijk is aan het beveiligingsniveau van een FPK. Ter terechtzitting heeft Van der Hoorn ook aangegeven dat er sprake moet zijn van een langdurige behandeling met een “forensische blik”. De officier van justitie Baas heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat een verdachte binnen het kader van een civiele machtiging – op basis van een time-outmaatregel – slechts maximaal 9 weken binnen een FPK kan worden behandeld. Daarna zal hij op een afdeling van een reguliere GGZ-instelling worden geplaatst met een lager beveiligingsniveau dan het beveiligingsniveau van een FPK. Pro-Justitia rapporteurs Van der Hoorn en [naam] hebben geconcludeerd dat een te snelle terugplaatsing naar een reguliere GGZ-instelling tot een hoog risico op agressie zal leiden wanneer het psychotisch beeld van de verdachte nog onvoldoende is verbleekt. Dit heeft Van der Hoorn ter terechtzitting ook bevestigd.
Als de verdachte zal worden behandeld in het civiele kader, dan wel met de huidige civiele zorgmachtiging, dan wel met een zorgmachtiging door de strafrechter afgegeven, is dan ook de verwachting dat de verdachte te snel zal worden teruggeplaatst naar een afdeling van een reguliere GGZ-instelling. In dat geval bestaat er een hoog risico dat hij (wederom) geweld zal gebruiken tegen zijn medepatiënten en medewerkers van die betreffende GGZ-instelling.
Gelet op het voornoemde, acht de rechtbank een klinische behandeling in het kader van een zorgmachtiging geen toereikend behandelkader.
Nu de rechtbank een klinische behandeling in het kader van een zorgmachtiging niet toereikend acht, resteert binnen het strafrecht (slechts) de mogelijkheid om aan de verdachte de TBS-maatregel op te leggen omdat het thans niet meer mogelijk is om de maatregel ex artikel 37 Sr aan de verdachte op te leggen. Bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte een TBS-maatregel moet worden opgelegd, stelt de rechtbank voorop dat deze maatregel aan een verdachte kan wordt opgelegd wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist.
De stoornis van de verdachte en het daaruit voorkomende recidiverisico is naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Ter onderbouwing van dit oordeel wijst de rechtbank op hetgeen de Pro Justitia rapporteurs naar voren hebben gebracht omtrent de stoornis van de verdachte en het daarmee samenhangende hoge recidiverisico, de bewezenverklaarde geweldsdelicten en de lange lijst met incidenten waarbij de verdachte geweld heeft gepleegd. In het licht van het voornoemde concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen vereist dat aan de verdachte de TBS-maatregel wordt opgelegd. Aan de overige wettelijke vereisten, is tevens voldaan.
Het bij dagvaarding I onder 1 primair bewezenverklaarde feit betreft immers een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld). Voorts bestond tijdens het begaan van het feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Uit al het voorgaande volgt dat de oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de ernst van dit gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten. Nu het blijkens de rapportages voor de verdachte gezien zijn stoornis onmogelijk is om zich aan voorwaarden te kunnen houden, zal de rechtbank tevens bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de TBS is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Dit levert een handelen op van de verdachte dat gericht is tegen of gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Aan voornoemd criterium is derhalve voldaan en de totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren overschrijden. De rechtbank zal de maatregel ongemaximeerd aan verdachte opleggen, omdat op dit moment nog niet duidelijk is hoe lang de door de gedragsdeskundigen voorgestelde behandeling van de verdachte zal vergen.
Hoewel het onduidelijk is hoe lang de door de gedragsdeskundigen voorgestelde behandeling zal vergen, houdt de rechtbank op basis van de Pro Justitia-rapportages rekening met de omstandigheid dat het recidiverisico mogelijk voldoende is beteugeld nadat de verdachte één jaar in een TBS-kliniek is behandeld en dat hij daarna in een reguliere GGZ-instelling zou kunnen verblijven. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat over één jaar een rechterlijke toetsing plaats dient te vinden.