In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2020, hebben verzoekers, vertegenwoordigd door mr. A.J. van der Werff-Dost, een verzoek ingediend om vergoeding van hun proceskosten. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.J. Roeloffzen, heeft op 1 april 2020 aangegeven bereid te zijn om de proceskosten van verzoekers te vergoeden tot een bedrag van € 262,50. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verzoekers zijn op 19 februari 2020 in beroep gegaan omdat verweerder niet tijdig had beslist op hun aanvragen. Op 27 februari 2020 heeft verweerder alsnog besluiten genomen, waarna verzoekers hun beroepen hebben ingetrokken. Ze hebben de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat verzoekers recht hebben op vergoeding van de proceskosten, omdat verweerder pas na het indienen van het beroep heeft beslist.
De hoogte van de vergoeding is vastgesteld op € 262,50, rekening houdend met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de samenhang tussen de zaken. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de inhoud van de zaken, de vergoeding beperkt blijft tot het bedrag dat in een enkele zaak zou worden toegekend. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekers. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat mogelijk is.