Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Het beroep is gelet op al het voorgaande ongegrond.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Spel, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser voerde aan dat hij uitstel had moeten krijgen voor het indienen van een zienswijze, omdat hij door een strafoverplaatsing niet op de afspraak met zijn gemachtigde kon verschijnen. De rechtbank oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagde, omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het uitstelverzoek van eiser niet gehonoreerd was, terwijl in een vergelijkbare zaak van een kamergenoot van eiser wel uitstel was verleend. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een gebrek in de procedure, maar besloot dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser uiteindelijk geen gronden had ingediend tegen het standpunt van verweerder dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Ok, rechter, en is bekendgemaakt op 26 mei 2020.