ECLI:NL:RBDHA:2020:4606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de Noodverordening COVID-19 en het verbod op samenkomsten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de Coöperatieve Vereniging Utopie U.A. tegen de plaatsvervangend voorzitter van de Veiligheidsregio Haaglanden. Verzoekster had een publieke bijeenkomst gepland op 26 mei 2020 in Grand Café Utopie, maar ontving een bericht van verweerder waarin werd meegedeeld dat het op grond van de Noodverordening COVID-19 verboden was om samenkomsten te organiseren. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit bericht en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft onderzocht of het bestreden bericht van verweerder kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter oordeelde dat het bericht geen appellabel besluit is, omdat het enkel een mededeling bevatte over het verbod op samenkomsten zoals vastgelegd in de Noodverordening. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verbod op samenkomsten voortvloeit uit de Noodverordening zelf en dat er geen grond is om dit als een besluit te beschouwen dat onderworpen is aan bestuursrechtelijke toetsing.

Daarom werd het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard en werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt dat de Noodverordening als een algemeen verbindend voorschrift (avv) niet kan worden getoetst door de bestuursrechter, tenzij er sprake is van een besluit in de zin van de Awb. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling op te leggen en heeft de uitspraak gepubliceerd op de website van de Rechtspraak.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3563
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

Coöperatieve Vereniging Utopie U.A., te Den Haag, verzoekster,

tegen

de plaatsvervangend voorzitter van de Veiligheidsregio Haaglanden, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Bootsma).

Procesverloop

Bij brief van 15 mei 2020 heeft [voorzitter] , namens verzoekster medegedeeld dat in Grand Café Utopie (Utopie) Den Haag op dinsdag 26 mei 2020 een publieke bijeenkomst/vergadering zal plaatsvinden.
Bij e-mailbericht van 18 mei 2020 (het bestreden bericht) is verzoekster namens verweerder meegedeeld dat het op grond van artikel 2.1 van de Noodverordening COVID-19 veiligheidsregio Haaglanden 11 mei 2020 (de Noodverordening) verboden is om samenkomsten te laten plaatsvinden, te (laten) organiseren of te laten ontstaan, dan wel aan dergelijke samenkomsten deel te nemen. De in artikel 2.1, tweede lid, van de Noodverordening opgenomen uitzonderingen zijn niet van toepassing op het voornemen van verzoekster. Het in artikel 2.1 van de Noodverordening opgenomen verbod op samenkomsten is, volgens verweerder, niet in strijd met artikel 9 van de Grondwet.
Bij brief van 19 mei 2020 heeft verweerder verzoekster hetzelfde meegedeeld.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bericht van 18 mei 2020. Voorts heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft twee verweerschriften ingediend. Verzoekster heeft een schriftelijke reactie op het verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding met Skype plaatsgevonden op
22 mei 2020. Aan de zitting hebben deelgenomen:
verzoekster, vertegenwoordigd door [voorzitter] (voorzitter), vergezeld van
[secretaris] (secretaris) en [A] (medeorganisator van de bijeenkomst), en
verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. R.W.I. Alkema.

Overwegingen

1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2.
Verzoekster heeft, na een eerdere e-mailwisseling met het Ondernemersportaal van de gemeente Den Haag, bij e-mailbericht van 11 mei 2020 aan het Ondernemersportaal meegedeeld voornemens te zijn op 19 mei 2020 in Utopie een openbare bijeenkomst te organiseren over Grondrechten in het Coronatijdperk. De bar is tijdens de bijeenkomst gesloten. Gevraagd is of deze bijeenkomst is toegestaan en waarom wel of niet.
Bij e-mailbericht van 12 mei 2020 heeft het Ondernemersportaal verzoekster meegedeeld dat het nog steeds een verboden samenkomst is en dat artikel 2.1 van de Noodverordening dit verbiedt. Er is geen uitzondering van toepassing. Dit is al eerder per e-mail en telefonisch bericht.
1.3.
Op 15 mei 2020 heeft verzoekster de melding gedaan voor de samenkomst op
26 mei 2020. Het onderwerp van deze bijeenkomst is: Politieke grondrechten in het Coronatijdperk. Verzoekster zegt hierbij oog te hebben voor de volksgezondheid, de gezondheid van haar medewerkers en de deelnemers aan de bijeenkomst. De bar blijft gesloten. Verzoekster zegt zoveel als redelijkerwijs mogelijk is het Protocol Heropening Horeca van Koninklijke Horeca Nederland te hanteren.
In de bijlage bij de melding is vermeld dat in Utopie plaats is voor maximaal 35 personen.
2. Bij het bestreden bericht en bij brief (met dezelfde inhoud als het bestreden bericht) van 19 mei 2020 heeft verweerder gereageerd op deze melding.
3. Verzoekster heeft aangevoerd dat het bestreden bericht is te beschouwen als een verbod en daarmee is de mededeling een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit besluit moet wel gebaseerd zijn op artikel 8 van de Wet openbare manifestaties (Wom) gelezen in verbinding met artikel 39, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet veiligheidsregio’s. Het besluit verbiedt de samenkomst op 26 mei 2020 en houdt daarmee een verbod in op het recht tot vergadering.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij duidelijk heeft gemaakt oog te hebben voor (onder andere) de gezondheid van de medewerkers en de deelnemers van de samenkomst. Er worden maatregelen getroffen om een en ander veilig te laten verlopen. Hierop heeft verweerder, volgens verzoekster, slechts met een totaalverbod gereageerd.
Voorts is, kort samengevat, gesteld dat op grond van de Grondwet voor de beperking van de vrijheid van vergadering een uitgewerkte basis bij wet is vereist. In artikel 176 van de Gemeentewet is vermeld “Daarbij kan van andere dan bij de Grondwet gestelde voorschriften worden afgeweken”. Het instrument van de Noodverordening voldoet daardoor niet aan de grondwettelijke beperkingensystematiek die, volgens verzoekster, inhoudt dat elke beperking terug te voeren moet zijn op de Grondwet. De Wom bevat voor de beperkingen wel het juiste instrumentarium. Verzoekster wijst erop dat de Noodverordening geen expliciete regeling bevat die het recht tot vergadering betreft, zodat de Noodverordening ook om deze reden het recht tot vergadering niet kan beperken. De Noodverordening bevat in artikel 2.1 alleen een zeer algemeen verbod op samenkomsten. Het bestreden verbod valt niet te rijmen met de in de Noodverordening, al dan niet bevoegd, door verweerder bij voorbaat gegeven toestemming voor het houden van bepaalde samenkomsten (artikel 2.1, tweede lid, onder a tot en met d, van de Noodverordening). Ook voor andere groepen en situaties waarin grondrechten niet of nauwelijks een rol spelen heeft verweerder soepele regels geformuleerd. Verzoekster acht het verbod op (politieke) vergaderingen disproportioneel.
4. De voorzieningenrechter beoordeelt als eerste of het bestreden bericht een besluit is in de zin van de Awb.
4.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden bericht geen appellabel besluit is, omdat verzoekster daarin uitsluitend wordt geïnformeerd over het in artikel 2.1 van de Noodverordening neergelegde verbod met betrekking tot samenkomsten. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verweerder. Het bericht bevat de letterlijke weergave van artikel 2.1, eerste lid, van de Noodverordening, alsmede de mededeling dat in artikel 2.1, tweede lid, van de Noodverordening uitzonderingen zijn opgenomen. Het bestreden bericht omvat geen besluit tot verbod op de door verzoekster geplande samenkomst op 26 mei 2020. Dit volgt evenmin uit de enkele vaststelling dat de in artikel 2.1, tweede lid, van de Noodverordening neergelegde uitzonderingen niet van toepassing zijn op de voorgenomen samenkomst van verzoekster. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in het bestreden bericht, gelet op de aard en inhoud daarvan, een verbod te lezen op grond van de Wom. Het verbod op samenkomsten vloeit namelijk direct voort uit de Noodverordening. Dat verzoekster stelt dat hiermee feitelijk een verbod wordt gegeven voor de voorgenomen vergadering, is onvoldoende om in het bericht een verbod in de zin van de Wom te lezen. Zo is tevens terecht gesteld dat de Wom geen grond geeft voor het op voorhand verbieden van een vergadering op een andere dan een openbare plaats, in artikel 8 van de Wom is alleen een grond geformuleerd voor het beëindigen van een vergadering op een andere dan openbare plaats.
Hieruit volgt dat het bestreden bericht niet is te beschouwen als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu hiermee geen andere rechtsgevolgen in het leven worden geroepen dan die reeds volgen uit de Noodverordening als zodanig.
4.2.
De Noodverordening geeft regels voor samenkomsten, met als uitgangspunt dat samenkomsten niet zijn toegestaan, waarop enkele uitzonderingen zijn gemaakt. Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd ziet op de totstandkoming en de inhoud van de Noodverordening als zodanig. Niet is in geschil dat de Noodverordening, nu deze algemene regels behelst en voor enige tijd verandering brengt in de rechtssituatie van burgers, een algemeen verbindend voorschrift (avv) is.
Ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
Hieruit volgt dat de bestuursrechter, nu hier geen besluit in de zin van de Awb voorligt, de avv als zodanig niet kan toetsen. Eerst in een geval dat sprake is van een dergelijk besluit, staat artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb niet in de weg aan de mogelijkheid van een exceptieve toetsing van een avv. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4275) en van 5 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2629). Gelet op het vorenstaande komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beoordeling van de gronden van verzoekster die zijn gericht tegen de totstandkoming en de inhoud van de Noodverordening.
5. Nu geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, is het bezwaar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet-ontvankelijk. Gelet daarop is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 mei 2020 door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.