ECLI:NL:RBDHA:2020:4602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
NL20.6303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Iraanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat Frankrijk niet voldoet aan de vereisten van de Opvangrichtlijn en dat hij geen adequate opvang heeft ontvangen na zijn eerdere overdracht aan Frankrijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiser overgelegde informatie niet voldoende is om te concluderen dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Frankrijk. De rechtbank oordeelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder er in beginsel vanuit mag gaan dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, en is bekendgemaakt op een moment dat vanwege de coronamaatregelen geen openbare zitting kon plaatsvinden. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6303

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De behandeling van de zaak stond gepland op de zitting van 24 maart 2020. Die behandeling is wegens de Corona-uitbraak in Nederland uitgesteld. De rechtbank heeft partijen vervolgens op 25 maart 2020 gevraagd of zij toestemming geven om een zitting achterwege te laten. Partijen hebben hiervoor toestemming verleend.
Op 27 maart 2020 heeft verweerder een reactie op de beroepsgronden ingediend. Op 30 maart 2020 heeft eiser daar een reactie op gegeven.
De rechtbank heeft op 1 mei 2020 het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2.1
In dit geval heeft Nederland op 31 januari 2020 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan, omdat op basis van eisers verklaringen en het Euvis-resultaat kon
worden vastgesteld dat de Franse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. Frankrijk heeft het terugnameverzoek op 10 februari 2020 aanvaard.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De Franse autoriteiten hebben hem na zijn eerdere overdracht geen opvang geboden en ook niet toegelaten tot de asielprocedure. Hetzelfde is een oud-kamergenoot van eiser overkomen. Onder verwijzing naar het rapport “Country Report: France, update 2018” van Asylum Information Database (hierna: AIDA), een uitspraak van het Verwaltungsgericht van 25 april 2019 (12L 190/19.A), eisers eigen ervaringen in Frankrijk en die van een oud-kamergenoot stelt eiser dat hij een begin van bewijs heeft geleverd dat Frankrijk zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn (Richtlijn 2003/9/EG). Het is nu aan verweerder om nader onderzoek te doen naar de situatie in Frankrijk.
4. Verweerder volgt eiser niet in zijn stelling dat hij een begin van bewijs heeft geleverd dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de update van maart 2019 van het AIDA-rapport volgt dat aan alle asielzoekers opvang wordt geboden en dat bij een eventuele weigering van opvang een rechtsmiddel kan worden aangewend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in een voorkomend geval klagen bij de Franse autoriteiten niet mogelijk of bij voorbaat zinloos zou zijn. De ervaringen van de oud-kamergenoot van eiser leiden niet tot een ander oordeel, nu deze niet zijn voorzien van een nadere onderbouwing.
5. Eiser heeft vervolgens in reactie op het standpunt van verweerder het volgende naar voren gebracht. Eiser heeft zich in Frankrijk tot de autoriteiten (de politie) gewend, maar daar is hij meerdere malen weggestuurd. Deze verklaring is ten onrechte niet meegewogen door verweerder in de besluitvorming. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 januari 2020 (NL19.22603 en NL19.22605).
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7 . Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel vanuit gaan dat Frankrijk haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
8. De door eiser overgelegde informatie geeft, naar het oordeel van de rechtbank, geen aanleiding voor het oordeel dat in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen. Uit het AIDA-rapport kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn met de opvang in Frankrijk, maar deze problemen zijn niet dusdanig dat ten aanzien van Frankrijk niet meer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bovendien volgt uit de door verweerder genoemde update van het rapport dat aan alle asielzoekers opvang wordt geboden, ook aan Dublinclaimanten.
9. Het persoonlijk relaas van eiser biedt ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser zijn verklaringen niet met stukken heeft onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van eisers oud-kamergenoot. Eiser wordt verder niet gevolgd in zijn stelling dat, gelet op de uitspraak van het Verwaltungsgericht van 25 april 2019, terugkeer naar Frankrijk een risico oplevert op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In die zaak was namelijk sprake van zeer specifieke individuele (medische) omstandigheden. Eisers situatie is daarmee niet te vergelijken, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt.
10. Verder merkt verweerder terecht op dat, als eiser van mening is dat Frankrijk zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn, hij hierover moet klagen bij de betreffende (hogere) Franse autoriteiten. Met de enkele, niet onderbouwde verklaring in beroep dat eiser bij de politie is geweest heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij in Frankrijk niet bij de (hogere) autoriteiten kan klagen over eventuele schendingen van hun rechten. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 januari 2020 kan evenmin slagen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser tijdens het aanmeldgehoor Dublin op de vraag of hij heeft geklaagd over het feit dat hij geen opvang kreeg in Frankrijk, antwoordde dat daar geen aandacht aan wordt besteed (pagina 8 van het rapport aanmeldgehoor Dublin).
11. De beroepsgronden slagen niet.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.