ECLI:NL:RBDHA:2020:4599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
NL20.9823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke belemmering van uitzetting door coronamaatregelen en rechtmatigheid van vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van een eiser die de nationaliteit van een niet nader genoemd land heeft. De rechtbank oordeelt dat, hoewel er momenteel geen directe vluchten naar het land van herkomst van de eiser zijn vanwege de coronamaatregelen, dit een tijdelijke belemmering betreft. De rechtbank wijst erop dat er vanaf 2 juni 2020 weer vluchten beschikbaar zijn, en dat eerdere stellingen van de eiser over het ontbreken van zicht op uitzetting niet voldoende zijn om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen.

De eiser had op 14 maart 2020 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen op basis van de Schengengrenscode en was sindsdien onderworpen aan een vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregel beoordeeld, waarbij zij rekening hield met de recente ontwikkelingen rondom de coronamaatregelen en de voortgangsrapportage van de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank concludeert dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is en dat er voldoende zicht op uitzetting is, ondanks de tijdelijke belemmeringen.

Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9823

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Op 14 maart 2020 is eiser op grond van artikel 6 in samenhang met artikel 14 van de
Verordening (EU) nr. 2016/399 van 9 maart 2016 (hierna: de Schengengrenscode) de
toegang tot Nederland geweigerd. Aan eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende
maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000
(hierna: de Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2020. De gemachtigden van partijen hebben telefonisch deelgenomen aan de zitting. Het onderzoek is dezelfde dag gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de nationaliteit van [landen] te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze vrijheidsontnemende maatregel al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 april 2020 (in de zaak NL20.8834) volgt dat de vrijheidsontnemende maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is.
3. Eiser voert primair aan dat verweerder de voortgangsrapportage niet tijdig heeft overgelegd. Hij heeft hierdoor in ieder geval een dag minder voorbereidingstijd gehad.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt.
3.2
Verweerder is gehouden om de rechtbank in het kader van de beoordeling van tweede en volgende beroepen als bedoeld in artikel 96 van de Vw recente inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling. Deze inlichtingen zijn noodzakelijk voor de rechtbank om te beoordelen of de voortduring van de bewaringsmaatregel sinds het sluiten van het onderzoek in het voorgaande beroep niet in strijd is met de wet en in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen nog gerechtvaardigd is te achten; in het bijzonder of verweerder met voldoende voortvarendheid aan de (voorbereiding van de) uitzetting van de vreemdeling werkt en of er reëel zicht op uitzetting is.
3.3
In dit geval was de termijn voor het indienen van de voortgangsrapportage gesteld op drie werkdagen en eindigde deze op 6 mei 2020. Op 6 mei 2020 heeft verweerder contact gezocht met de rechtbank en om uitstel gevraagd vanwege de omstandigheid dat de verantwoordelijke verbalisant plotseling naar het ziekenhuis moest in verband met de bevalling van zijn partner. Vervolgens heeft verweerder de stukken in de ochtend van 7 mei 2020 aangeleverd.
3.4
De rechtbank stelt voorop dat het niet tijdig indienen van de voortgangsrapportage, ondanks dat daar uitdrukkelijk om is verzocht door de rechtbank, zeer onwenselijk is. De rechtbank acht echter van belang dat verweerder in dit geval een plausibele verklaring heeft gegeven voor het niet tijdig indienen van de voortgangsrapportage en dat hij hieromtrent tijdig contact heeft gezocht met de rechtbank. Bovendien is hier sprake van een minimale vertraging, waardoor eiser voldoende tijd had de gronden te formuleren en de rechtbank in staat was de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel tijdig te beoordelen. Daarom ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding de bewaring op te heffen.
4. Subsidiair voert eiser aan dat er geen zicht bestaat op uitzetting binnen een redelijke termijn. In dat kader brengt hij naar voren dat in de maand mei niet zal worden gevlogen en dat het vliegveld in [plaats] is gesloten. Dit betekent dat eiser de volgende drieënhalve week niet kan voldoen aan zijn vertrekplicht. Eiser verwijst verder naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:3270). Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1141) stelt eiser dat geen sprake meer is van een tijdelijke belemmering en dat verweerder concreter zal moeten aangeven wanneer de uitzetting zou kunnen plaatsvinden.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat zicht op uitzetting niet ontbreekt en de corona-maatregelen tijdelijk van aard zijn. In dat verband wijst verweerder erop dat de corona-maatregelen in veel landen worden versoepeld. Daarbij komt dat verweerder informatie heeft ingewonnen op de website van de vliegmaatschappij Wizzair, die op grond van de
Removal ordervan 14 maart 2020 verplicht is om eiser terug te vervoeren naar [land] . Uit deze informatie blijkt dat vanaf 2 juni 2020 vluchten beschikbaar zijn met bestemming [plaats] te [land] . Daarop heeft de Koninklijke Marechaussee op 14 mei 2020 een boekingsverzoek neergelegd bij de servicebalie van vliegveld Eindhoven. Ten aanzien van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 maart 2020 stelt verweerder dat in die zaak het grensbewakingsbelang geen rol speelde, wat in het geval van eiser juist wel zo is. Hierdoor kan die uitspraak niet afdoen aan de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020 waaruit volgt dat de corona-maatregelen niet leiden tot het ontbreken van zicht op uitzetting.
4.2
De rechtbank overweegt als volgt.
4.3
De Afdeling heeft in haar eerder genoemde uitspraak van 29 april 2020 geoordeeld dat de corona-maatregelen die wereldwijd door overheden zijn getroffen op dit moment nog zijn aan te merken als een tijdelijke belemmering. Dit neemt echter volgens de Afdeling niet weg dat als de huidige situatie voortduurt zonder dat er enig vooruitzicht komt op opheffing van de aan het coronavirus gerelateerde feitelijke uitzettingsbelemmeringen, dit alsnog gevolgen kan hebben voor het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
De rechtbank is van oordeel, dat, hoewel nu niet op korte termijn naar [land] kan worden gevlogen vanwege het coronavirus, dit vooralsnog een tijdelijke belemmering betreft. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de huidige informatie van verweerder blijkt dat vanaf 2 juni weer vluchten beschikbaar zijn. Eisers stelling dat eerdere vluchten, ook in andere zaken, steeds geen doorgang vonden, is onvoldoende om thans wel het ontbreken van zicht op uitzetting aan te nemen. Daar komt bij dat, zoals verweerder naar voren heeft gebracht, in verschillende landen de corona-maatregelen gaandeweg worden versoepeld, hetgeen niet is betwist door eiser. Er is daarmee in dit geval geen sprake van een situatie zonder enig vooruitzicht op opheffing van de belemmering binnen een redelijke termijn.
4.4
Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 25 maart 2020 treft evenmin doel, reeds omdat deze uitspraak van vóór de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020 dateert.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.