ECLI:NL:RBDHA:2020:4598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
20/2175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Achahbar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij afwijzing aanvraag bijstand door scholingsverplichting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.R. Changoer, had een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de scholingsverplichting voor jongeren onder de 27 jaar. Verzoeker, die op 13 oktober 2020 27 jaar zou worden, stelde dat hij niet in staat was om aan deze verplichting te voldoen, mede door de coronamaatregelen die de toegang tot opleidingsinstellingen beperkten. Hij had eerder gewerkt en een WW-uitkering ontvangen, maar was nu zonder inkomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoende spoedeisend belang had bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening, gezien zijn financiële situatie. De rechter stelde vast dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte, omdat verweerder niet had aangetoond welke concrete scholing verzoeker zou kunnen volgen om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalde dat verzoeker met ingang van 20 maart 2020 bijstand moest ontvangen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

De uitspraak werd gedaan in een tijd waarin de coronamaatregelen de gebruikelijke procedures beïnvloedden, en de voorzieningenrechter benadrukte dat de zaak zonder zitting schriftelijk was afgedaan. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2175

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. D.R. Changoer),

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder(gemachtigde: M. Drazenovic).

ProcesverloopBij besluit van 10 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) afgewezen.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben vanwege de uitbraak van het Coronavirus de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak zonder zitting schriftelijk af te doen.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen, wanneer de belanghebbende daar een spoedeisend belang bij heeft.
3. Aannemelijk is dat verzoeker door het bestreden besluit al meerdere maanden zonder inkomen zit. Hij heeft tegen deze achtergrond gesteld dat hij zijn vaste lasten, waaronder huur en ziektekostenpremie, niet heeft kunnen voldoen. De voorzieningenrechter acht daarmee gegeven dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
4. Verweerder heeft de bijstandsaanvraag van verzoeker afgewezen omdat hij niet aan de scholingsplicht van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c van de Pw heeft voldaan.
5. Verzoeker vindt dit onterecht. Hij voert aan dat hij op 13 oktober 2020 27 jaar wordt. De scholingsplicht geldt dus nog maar een korte periode. In die periode valt dan ook nog eens de zomervakantie. Verzoeker vraagt zich af welke opleiding halverwege het schooljaar voor hem nog mogelijk is. Zeker nu veel opleidingsinstellingen vanwege de uitbraak van het Corona-virus zijn gesloten. Volgens verzoeker had verweerder uit hoofde van de zorgvuldigheid hem een hersteltermijn moeten geven om zijn scholingsmogelijkheden te onderzoeken.
6. Of het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden gehonoreerd, is afhankelijk van de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in bezwaar in stand zal kunnen blijven. Dat hangt af van de vraag of verweerder in verzoekers geval ten tijde van belang terecht toepassing heeft gegeven aan de uitsluitingsgrond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Pw.
6.1
Een jongere tot 27 jaar heeft in beginsel geen recht op algemene bijstand wanneer hij door het Rijk gefinancierd onderwijs kan volgen en hij dit niet doet. Dit staat met zo veel woorden in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Pw. Het uitgangspunt is dat jongeren niet in de bijstand thuis horen en dat zij moeten werken of leren, of een combinatie van beide. Dit staat in de wetsgeschiedenis bij het gelijkluidende artikel 13 van de Wet werk en bijstand. [1] Daarin staat ook dat het college bij de aanvraag toetst of betrokkene in de voorgaande vier weken aantoonbare inspanningen heeft gepleegd om werk te vinden. Het college stelt bovendien vast, of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het regulier bekostigd onderwijs. [2]
6.2
Verzoeker heeft zich bij verweerder gemeld voor een bijstandsuitkering nadat hij lange tijd zelf in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Hij heeft geruime tijd als verkoper in de detailhandel gewerkt. Na zijn laatste baan heeft hij, direct voorafgaand aan zijn aanvraag, een WW-uitkering ontvangen. Nu die uitkering is geëindigd, zag verzoeker zich genoodzaakt een beroep op bijstand te doen. Verweerder heeft verzoekers aanvraag afgewezen omdat hij niet aan de scholingsplicht heeft voldaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder met verzoeker in het kader van de zoekperiode niets heeft afgesproken over de scholingsplicht. Wel heeft verweerder met verzoeker afgesproken dat deze in de zoekperiode een actueel cv zou maken, hij een afspraak zou maken met het Leerwerkloket en tien sollicitaties zou verrichten. Blijkens het dossier heeft verzoeker zich aantoonbaar aan deze afspraken gehouden. Zonder nadere motivering – die ontbreekt – is het onduidelijk waarom verweerder toch aanleiding ziet om de bijstandsaanvraag op grond van de scholingsplicht af te wijzen.
6.3
De voorzieningenrechter stelt in dit licht verder vast dat verzoeker een zeker scholingsniveau heeft, hij is niet zonder startkwalificaties. Zo blijkt uit het dossier dat hij in het bezit is van een B1 certificaat (Nederlandse taal). Ook heeft hij blijkens zijn cv een diploma in Engineering Science op Mbo-niveau (2011) en een diploma Advanced English (2012). Uit het dossier komt verder naar voren dat verzoeker een Hbo/universitaire-opleiding wilde volgen, maar dat hij daarvoor toen nog niet het vereiste taalniveau (B1) had. Gelet op zijn opleidingsniveau en werkervaring heeft verzoeker goede arbeidskansen in de detailhandel. Verweerder heeft tegen deze achtergrond evenmin gemotiveerd met welke concrete scholing de arbeidskansen van verzoeker in de resterende periode tot zijn 27e jaar vergroot kunnen worden.
6.4
Het bestreden besluit berust daarom niet op een deugdelijke motivering en zal in bezwaar niet ongewijzigd in stand kunnen blijven. Verweerder zal ongetwijfeld in bezwaar proberen om het motiveringsgebrek te repareren, maar de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daarop vooruit te lopen. Verweerder zal bij de heroverweging, bij wijze van maatwerk, de vraag moeten betrekken welke concrete opleiding, zoals bedoeld in artikel 13, tweede lid, onder c, van de Pw, voor verzoeker in aanmerking komt bij het vergroten van diens kansen op de arbeidsmarkt en of verzoeker zich nog voor die opleiding zal kunnen inschrijven voor het lopende schooljaar tot aan zijn 27e verjaardag. Dit mede gelet op het feit dat de middelbare- en hogere scholen op dit moment zijn gesloten vanwege het Corona-virus. Dat dit ten tijde van de aanvraag nog niet speelde, maakt dat niet anders. Bij de heroverweging in bezwaar zal verweerder dit gegeven immers mee moeten nemen.
6.5
De voorzieningenrechter ziet gelet op de omstandigheden van dit geval aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, en te bepalen dat verweerder verzoeker met ingang van 20 maart 2020 (de datum van het verzoek) bijstand verstrekt tot zes weken nadat op het bezwaar zal zijn beslist. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat niet in geschil is dat verzoeker op dit moment niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Door de Corona-maatregelen is het daarbij de vraag op welk moment verzoeker weer werk zal kunnen vinden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding dat verzoeker in ieder geval tijdelijk financieel hulp wordt geboden en zal daarom een voorlopige voorziening treffen, zoals hierna in het dictum van deze uitspraak omschreven.
7. De voorzieningenrechter ziet gezien het voorgaande aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zoals hierna in het dictum van deze uitspraak aangegeven.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat verweerder verzoeker met ingang van 20 maart 2020 (de datum van het verzoek om een voorlopige voorziening) bijstand verstrekt tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is op 25 mei 2020 gedaan door mr. N. Achahbar, voorzieningenrechter, in aanwezigheid mr. W. Goederee, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Griffier
voorzieningenrechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting (TK 2010-2011 32 815, 3, pag. 6)
2.Memorie van Toelichting (TK 2010-2011 32 815, 3, pag. 3)