ECLI:NL:RBDHA:2020:4551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
09/852011-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en rijden onder invloed met gevaar voor agenten tijdens alcoholcontrole

Op 22 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 januari 2020 in Delft onder invloed van alcohol met hoge snelheid in de richting van twee politieagenten reed die een alcoholcontrole uitvoerden. De verdachte negeerde de stoptekens van de agenten en reed met een snelheid van 60 tot 70 kilometer per uur, waardoor hij de agenten in levensgevaar bracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan twee pogingen tot doodslag en het rijden onder invloed. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 24 maanden. De rechtbank weegt in haar oordeel de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan mee, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals het feit dat hij mantelzorger is voor zijn dementerende ouders. De rechtbank concludeert dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de agenten zou kunnen doden door zijn handelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852011-20
Datum uitspraak: 22 mei 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 mei 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J. Ros en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. de Boorder naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 januari 2020 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • (een) stopteken(s) gegeven door [benadeelde 1] (agent van politie eenheid Delft heeft genegeerd en/of
  • (vervolgens) met een (personen)auto (met hoge althans aanzienlijke snelheid) in de richting van [benadeelde 1] is gereden en/of is blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen/te remmen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2020 te Delft [benadeelde 1] (agent van de politie eenheid Delft) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend met een (personen) auto (met hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van [benadeelde 1] te rijden en/of te blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen/te remmen;
2.
hij op en omstreeks 26 januari 2020 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde 2] van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
  • (een) stopteken gegeven door [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] (beiden agent van politie eenheid Delft) en/of heeft genegeerd en/of
  • (vervolgens) met een (personen)auto (met hoge, althans aanzienlijke snelheid) (rakelings) in de richting van [benadeelde 2] is gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen/te remmen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2020 te Delft [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door
  • (een) stopteken gegeven door [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] (beiden agent van politie eenheid Den Haag) en/of die [slachtoffer 1] heeft genegeerd en/of
  • (vervolgens) met een (personen)auto (met hoge, althans aanzienlijke snelheid) (rakelings) in de richting van [benadeelde 2] is gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen/te remmen en/of
  • [benadeelde 2] rakelings te passeren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 26 januari 2020 te Delft als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanheft en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 380 ug/l, in elk geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Het staat vast dat de verdachte in de vroege ochtend van 26 januari 2020 een zogenaamde statische alcoholcontrole, die werd uitgevoerd door twee agenten van politie, gekleed in opvallend politie uniform, voorbij is gereden. [2] De controle werd uitgevoerd op een weg, die bestond uit 2 rijstroken. Het politievoertuig voerde oranje signalerende verlichting en stond naar links gepositioneerd. De straatverlichting brandde. De verdachte is eerst verbalisant [benadeelde 1] voorbij gereden om kort daarna verbalisant [benadeelde 2] te passeren. Beide verbalisanten waren op dat moment bezig met een alcoholcontrole bij de bestuurders van voertuigen die zij eerder hadden staande gehouden. [3] Ook staat vast dat de verdachte op dat moment onder invloed van alcohol was. [4] De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is of de verdachte met hoge snelheid en zonder snelheid te minderen op beide agenten is ingereden waarbij deze agenten slechts door opzij te gaan een aanrijding met potentieel dodelijk gevolg hebben kunnen voorkomen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde feiten 1 en 2 en bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit 3. Daartoe heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat door met een snelheid van 60 kilometer per uur op een persoon in te rijden de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze persoon om het leven komt.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten 1 en 2. Daartoe heeft de verdediging zich uitgebreid op het standpunt gesteld dat er verschillen bestaan tussen de processen-verbaal opgesteld door verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Uit deze verschillen leidt de verdediging af dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich niet op de rijbaan van het voertuig van de verdachte hebben bevonden. Ook is hiertoe door de verdediging bij herhaling betoogd dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geen stoptekens hebben gegeven conform het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV). Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De (bewijs)verweren komen hieronder, voor zover relevant, aan de orde.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feiten 1 & 2
De rechtbank stelt op basis van de processen-verbaal opgesteld door verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vast dat zij zich beiden op de rijbaan van het voertuig van de verdachte hebben bevonden en zich beiden van deze rijbaan hebben moeten verwijderen teneinde te voorkomen dat zij werden aangereden. De rechtbank komt tot deze vaststelling, omdat zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] hebben verklaard dat zij opzij moesten springen dan wel opzij zijn gegaan om een aanrijding met de naderende auto te voorkomen. [5] De verschillen tussen de verklaringen waarop de verdediging heeft gewezen, zijn niet van dien aard dat zij de rechtbank doet twijfelen aan de juistheid van die processen-verbaal.
De rechtbank heeft tevens gelet op het volgende.
Verbalisant [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij aan de voorzijde stond van het voertuig dat hij eerder staande had gehouden. [6] De rechtbank begrijpt de verklaring van [benadeelde 1] zo dat zijn positie op de weg in lijn was met de neus van het door hem eerder staande gehouden voertuig. Dit correspondeert ook met het feit dat [benadeelde 1] heeft verklaard dat de verdachte eerst is begonnen met het door hem staande gehouden voertuig te passeren, dus aan de achterkant van dat voertuig, om vervolgens op [benadeelde 1] af te rijden, die zich dus bevond aan de voorzijde van het voertuig. [7] Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde 1] zich op de rijbaan van het voertuig van de verdachte heeft bevonden ter hoogte van het voorzijde van de auto.
Verbalisant [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij met zijn linkerzijde tegen de linkerzijde van het voertuig stond dat hij aan het controleren was. Hij nam waar dat het voertuig van de verdachte in zijn richting reed, een stuurbeweging heeft gemaakt en uiteindelijk op het laatste moment rakelings langs hem heen is gereden. [8] Later heeft [benadeelde 2] verklaard dat hij twee of drie stappen naar de rechter rijstrook deed en naast de door hem gecontroleerde auto stond toen het voertuig van de verdachte hem passeerde en dat als hij niet opzij was gegaan hij zeker was aangereden. [9] Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om deze latere verklaring uit te sluiten van het bewijs, omdat de inhoud van de twee genoemde verklaringen niet met elkaar in strijd zijn. Gelet op de laatstgenoemde verklaring is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde 2] zich op de rijbaan van het voertuig van de verdachte heeft bevonden.
De verdediging heeft betoogd dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geen stoptekens conform het RVV hebben gegeven aan de verdachte, omdat zij geen gebruik hebben gemaakt van een rood licht of een rode vlag. Deze opvatting vindt geen steun in het recht. Ingevolge artikel 82 lid 1 onder a RVV juncto artikel 82 lid 2 RVV is de weggebruiker verplicht gevolg te geven aan een stopteken gegeven door een bevoegd ambtenaar dat door een gebaar wordt gedaan. De rechtbank stelt vast dat zowel [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben verklaard dat zij middels een (hand/arm)gebaar een stopteken hebben gegeven [10] en zij derhalve conform het RVV een stopteken hebben gegeven aan de verdachte.
De verdachte heeft zelf verklaard dat hij stoptekens negeerde omdat hij niet gepakt wilde worden omdat hij alcohol had gedronken. [11] Na een achtervolging is de verdachte pas bij aankomst bij zijn woning gestopt. [12]
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met aanzienlijke en onverminderde snelheid verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is genaderd en gepasseerd. Door de verbalisanten is verklaard dat de verdachte met een snelheid van 60 à 70 kilometer per uur [13] dan wel tussen 50 tot 70 kilometer per uur [14] reed en zijn snelheid niet heeft geminderd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen, temeer omdat de verdachte dit niet heeft ontkend.
Onder bovengenoemde omstandigheden, waarbij de verdachte onder invloed van alcohol met een aanzienlijke en onverminderde snelheid in de richting van de verbalisanten is gereden en deze verbalisanten niet zijn geraakt omdat zij zichzelf uit de baan van het voertuig hebben verwijderd, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte, die volgens zijn eigen zeggen “niet gepakt wilde worden” bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] om het leven zouden kunnen komen.
Feit 3
Namens de verdachte is voor feit 3 geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring:
  • proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW, p. 32 t/m 34;
  • proces-verbaal van verhoor van de verdachte, p. 36 t/m 41.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 26 januari 2020 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet:
  • een stopteken gegeven door [benadeelde 1] (agent van politie eenheid Delft
  • vervolgens met een (personen)auto met hoge althans aanzienlijke snelheid in de richting van [benadeelde 1] is gereden en is blijven rijden zonder voldoende zijn snelheid te minderen/te remmen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 januari 2020 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde 2] van het leven te beroven, met dat opzet
  • een stopteken gegeven door [benadeelde 2] heeft genegeerd en
  • vervolgens met een (personen)auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid in de richting van [benadeelde 2] is gereden en blijven rijden zonder voldoende zijn snelheid te minderen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 26 januari 2020 te Delft als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanheft en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 380
μg/l bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een periode van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank gevraagd rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In het bijzonder heeft de verdediging gewezen op het feit dat er geen sprake is van recente relevante justitiële documentatie bij de verdachte, dat hij mantelzorger is voor zijn dementerende ouders en dat hij na het voorval contact heeft gezocht met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door met een bloemetje naar het bureau te gaan om zijn verontschuldigingen aan te bieden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten gepleegd tegen twee politieagenten. De verdachte heeft de keuze gemaakt om in beschonken toestand te gaan rijden. Toen hij waarnam dat er een alcoholcontrole plaatsvond, heeft hij er alles aan gedaan om niet gepakt te worden door de politie en besloot hij door te rijden, met alle risico’s van dien. Dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet zijn dood gereden door de verdachte is enkel te danken aan hun eigen oplettendheid en reactievermogen. Door het handelen van de verdachte hebben [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in levensgevaar verkeerd, terwijl zij juist als agenten van politie erop mogen vertrouwen dat zij veilig hun werk kunnen uitvoeren. Nadat de verdachte de alcoholcontrole voorbij was gereden, heeft hij zeer grote risico’s genomen door te proberen de politie te ontkomen. Pas bij zijn huisadres is hij tot stilstand gekomen. Ook neemt de rechtbank mee dat zij vanuit het dossier en hetgeen verhandeld is ter terechtzitting niet de indruk heeft gekregen dat de verdachte zich de ernst van zijn handelen voldoende realiseert. De rechtbank rekent dit alles de verdachte in ernstige mate aan.
Voor de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij hetgeen in vergelijkbare zaken als straf wordt opgelegd. In de gevallen waar er sprake is van inrijden op agenten van politie worden in de regel aanzienlijke gevangenisstraffen opgelegd.
In het voordeel van de verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte, blijkens een op zijn naam staand uittreksel justitiële documentatie van 8 april 2020 geen recente relevante documentatie heeft. Hoewel de verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag, houdt de rechtbank er rekening mee dat de tijd tussen het plegen van deze feiten zo kort is dat er in praktische zin gesproken kan worden van één handeling. De rechtbank komt dan ook tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 8, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2, primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van
24 (vierentwintig)maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. B.F.M Klappe, rechter,
mr. M.G.P. Glas, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020025745, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, basisteam Delft.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 4 t/m 5; proces-verbaal van aangifte p. 8 t/m 10.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 4 t/m 5; proces-verbaal van bevindingen, p. 6 t/m7; proces-verbaal van aangifte p. 8 t/m 10.
4.Proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW, p. 32 t/m 34; proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 36 t/m 41.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 4 t/m 5; proces-verbaal van verhoor aangever p. 17 t/m 18.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 4 t/m 5.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 4 t/m 5.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 11 t/m 13.
9.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 17 t/m 18.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 6 t/m 7; proces-verbaal van bevindingen p. 11 t/m 14.
11.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, p. 36 t/m 41.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 11 t/m 13.
13.Proces-verbaal van aangifte, p. 4 t/m 5.
14.Proces-verbaal van aangifte, p. 6 t/m 7.