ECLI:NL:RBDHA:2020:4541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2020
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
C/09/588682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en contactherstel tussen moeder en kinderen in kort geding

In deze zaak, die op 22 mei 2020 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, heeft de moeder in kort geding gevorderd dat de vader de kinderen aan haar zou afgeven. De kinderen, geboren uit het huwelijk van partijen, hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder volgens het ouderschapsplan. Echter, sinds 4 december 2019 verblijven de kinderen bij de vader en hebben zij geen contact meer met de moeder. De moeder stelt dat het in het belang van de kinderen is om contactherstel te bewerkstelligen, terwijl de vader verweer voert en stelt dat de kinderen zich van de moeder afkeren vanwege haar gedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de situatie van de kinderen en dat er dringend hulpverlening nodig is. De voorzieningenrechter heeft besloten dat het verzoek van de moeder tot afgifte van de kinderen niet in het belang van de kinderen is, gezien hun negatieve houding tegenover de moeder en de positieve ervaringen bij de vader. De rechtbank heeft echter wel bepaald dat er voorlopig videocontact tussen de moeder en de kinderen zal zijn, om het contact te herstellen. Tevens is er een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van drie maanden, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming wordt verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van de kinderen en de noodzakelijke maatregelen te adviseren. De ouders zijn opgedragen om een kopie van het vonnis in te brengen in de bodemprocedure die aanhangig is.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/588682 / KG ZA 20-155
Vonnis in kort geding van 22 mei 2020
in de zaak van
[de moeder]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. T. Esen te Zaandam,
tegen:
[de vader]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Salhi te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de moeder’ en ‘de vader’.

1.De procedure

1.1.
Vanwege de coronacrisis geldt voor procedures in kort geding tijdelijk een van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie afwijkende regeling. Op grond van deze regeling heeft de voorzieningenrechter dit kort geding aangemerkt als een zeer urgente zaak en beslist dat de procedure grotendeels schriftelijk zal verlopen.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van repliek, met producties 7 en 8;
- de conclusie van dupliek.
1.3.
Na bestudering van de stukken heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien partijen te horen alvorens vonnis te wijzen. Het horen van partijen heeft plaatsgevonden op 8 mei 2020 via een beeldverbinding. Daarbij waren de vader en de moeder en hun beider advocaten aanwezig.
1.4.
Bij e-mail van 29 april 2020 heeft de moeder bezwaar gemaakt tegen de conclusie van dupliek van de vader, omdat die op 29 april 2020 is ingediend, terwijl de termijn daarvoor uiterlijk 27 april 2020 was. De moeder heeft de rechtbank verzocht de conclusie van dupliek buiten beschouwing te laten. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd. Nu de moeder niet geschaad is in haar belangen door de te late indiening van de conclusie van dupliek (zij heeft daar immers nog op kunnen reageren tijdens de zitting), ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om deze te weigeren.
1.5.
Ter zitting is vonnis bepaald op 22 mei 2020.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en zijn samen de ouders van de minderjarige [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] en [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] (hierna afzonderlijk: [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , of gezamenlijk: de kinderen). Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2.
Partijen hebben samen een ouderschapsplan opgesteld, dat is aangehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 26 mei 2014. Daarin is – onder andere – overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Daarnaast hebben partijen een zorgregeling afgesproken, die (na wijziging van de afspraken) inhoudt dat de kinderen iedere week vanaf vrijdag na school tot zondagavond bij hun vader verblijven.
2.3.
Partijen zouden, op advies van door de vader ingeschakelde hulpverlening, in augustus 2018 starten bij het traject Ouderschap Blijft. Dit traject is uiteindelijk niet doorgezet.
2.4.
Op 18 maart 2019 heeft de toenmalige basisschool van de kinderen een melding gedaan bij Veilig Thuis , omdat zij zich zorgen maakte over de veiligheid van de kinderen bij moeder thuis. Daarnaast maakte de school zich zorgen over het gedrag en het schoolverzuim van de kinderen.
2.5.
Naar aanleiding van deze melding heeft Veilig Thuis onderzoek gedaan. Bij brief van 16 mei 2019 heeft Veilig Thuis partijen geïnformeerd dat er geen bevestiging is gevonden voor het vermoeden van fysieke mishandeling van de kinderen door de moeder. Wel maakt Veilig Thuis zich zorgen over de onmacht die de moeder voelt in de opvoeding. Ook vindt Veilig Thuis de negatieve houding van de kinderen ten opzichte van de moeder zorgelijk. Dat geldt ook voor het gedrag van de kinderen op school, hun schoolverzuim en de slechte communicatie tussen de ouders. Veilig Thuis heeft ouders doorverwezen naar de Opvoedpoli.
2.6.
Op 18 oktober 2019 – tijdens het traject bij de Opvoedpoli – heeft ook de nieuwe basisschool van de kinderen een melding gedaan bij Veilig Thuis . De school maakt melding van een verstoorde relatie tussen [de minderjarige 1] en de moeder, een frequent afwezig/te laat zijn van de kinderen en een ruzie tussen [de minderjarige 1] en de moeder, waarna [de minderjarige 1] ernstig overstuur op school kwam.
2.7.
Bij brief van 29 november 2019 heeft de Opvoedpoli partijen geïnformeerd over de afsluiting van het traject. In deze brief staat – onder meer – vermeld dat [de minderjarige 1] in een gesprek met een onderzoeker niets wilde of durfde te zeggen, omdat zij niet wilde dat de moeder geïnformeerd zou worden over wat zij vertelde. Als conclusie meldt de Opvoedpoli dat er geen signalen zijn waargenomen die zouden kunnen duiden op een onveilige situatie bij de moeder thuis. Wel wordt gezien dat de kinderen last hebben van de strijd tussen de ouders. De Opvoedpoli is van oordeel dat een individueel traject met een kinderpsycholoog niet in het belang van de kinderen is, omdat de problematiek van de kinderen vooral samenhangt met de scheiding van de ouders. Wel wordt lotgenotencontact geadviseerd, bijvoorbeeld via Stichting Villa Pinedo.
2.8.
Op 4 december 2019 is er ’s avonds een discussie ontstaan tussen [de minderjarige 1] en de moeder, waarna de moeder de vader heeft gebeld en hem heeft gevraagd de kinderen (voor kortere of langere tijd, daarover verschillen partijen van mening) op te komen halen. De vader heeft die avond de kinderen bij de moeder opgehaald. Er is kort daarna nog een paar keer telefonisch contact geweest tussen de kinderen en de moeder, wat uitmondde in ruzie tussen [de minderjarige 1] en de moeder. Sindsdien is er helemaal geen contact meer geweest tussen de moeder en de kinderen.
2.9.
Op 6 december 2019 zijn beide kinderen in gesprek geweest met een gedragswetenschapper van Veilig Thuis . Op 13 december 2019 heeft Veilig Thuis de ouders bericht dat de kinderen uitsluitend positief zijn over de vader en uitsluitend negatief over de moeder. Veilig Thuis wil onderzoeken wat hieraan ten grondslag ligt. Omdat de kinderen heldere uitspraken hebben gedaan over kindermishandeling en deze signalen niet kunnen worden bevestigd of weerlegd, is contact gelegd met de politie. Omdat de kinderen zijn waar zij willen zijn (bij de vader) en zich daar veilig voelen, schat Veilig Thuis in dat er geen sprake is van acute onveiligheid voor de kinderen. In verband daarmee en gelet op een onvoldoende capaciteit bij Veilig Thuis , zal pas in het nieuwe jaar een onderzoek worden gestart.
2.10.
Op 13 december 2019 heeft de vader een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank, geregistreerd onder zaakkenmerk C/09/586294 / FA RK 19-9905. Daarin heeft hij verzocht om hem voortaan te belasten met eenhoofdig gezag en te bepalen dat de kinderen bij hem hoofdverblijfplaats zullen hebben.
2.11.
De kinderen zijn op initiatief van de vader door de huisarts verwezen naar Youz voor individuele hulpverlening. Op 6 april 2020 heeft Youz laten weten dat hulpverlening niet kan worden gestart, zolang de onrust binnen het gezin nog aanwezig is.

3.Het geschil

3.1.
De moeder vordert – zakelijk weergegeven – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vader wordt veroordeeld binnen vijf dagen na dit vonnis de kinderen aan de moeder af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- met een maximum van € 10.000,- en met veroordeling van de vader in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert de moeder – samengevat – het volgende aan. De kinderen hebben volgens het ouderschapsplan hun hoofdverblijfplaats bij de moeder. De vader houdt echter de kinderen sinds 4 december 2019 bij haar weg. Het is niet in het belang van de kinderen om zo lang van hun moeder gescheiden te zijn en er moet zo spoedig mogelijk contactherstel komen.
3.3.
De vader voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het uitgangspunt is dat het overeengekomen ouderschapsplan moet worden nageleefd, zolang de afspraken daaruit niet in onderling overleg of door een rechterlijke uitspraak zijn gewijzigd. Dit betekent dat de vordering van de moeder tot afgifte van de kinderen in beginsel toewijsbaar is, nu de kinderen volgens het ouderschapsplan hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Dit is alleen anders als er sprake is van feiten of omstandigheden die maken dat naleving van de afspraken niet (langer) in het belang van de kinderen is. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake.
4.2.
Partijen zijn het met elkaar eens dat het met de kinderen niet goed gaat. Er is verschillende keren vastgesteld dat zij alleen maar positief zijn over de vader en alleen maar negatief over de moeder. Dat is voor een kind geen natuurlijk gedrag. Over de oorzaak daarvan verschillen partijen van mening. De moeder stelt dat de vader de kinderen tegen haar opzet en dat sprake is van ouderverstoting. De vader voert aan dat de moeder de kinderen (psychisch en/of lichamelijk) mishandelt en dat de kinderen zich daarom van haar afkeren. De rechtbank kan in het kader van deze kort geding procedure niet vaststellen waardoor de kinderen zich op deze manier over hun ouders uitlaten. Nu echter vast staat dat de kinderen zich ernstig afzetten tegen de moeder, door Veilig Thuis wordt bevestigd dat de kinderen het bij de vader naar hun zin hebben en nader moet worden onderzocht waarom de kinderen zich zo afkeren van de moeder, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek van de moeder tot afgifte van de kinderen aan haar op dit moment niet in het belang van de kinderen is.
4.3.
Dat neemt niet weg dat de voorzieningenrechter het van belang vindt dat het contact tussen de moeder en de kinderen zo snel mogelijk wordt hersteld. Vast staat dat er al lange tijd geen enkel contact geweest is tussen de moeder en de kinderen, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat contactherstel niet in het belang van de kinderen is. Zoals ter zitting met de ouders besproken, zal de voorzieningenrechter dan ook bepalen dat er voorlopig, bij wijze van “laagdrempelige” en weinig belastende vorm van contact, tweemaal per week videocontact zal zijn tussen de moeder en de kinderen op woensdag en zaterdag om 18.00 uur. Het is aan de vader om ervoor te zorgen dat dit contact ook daadwerkelijk plaatsvindt en om de kinderen hiertoe positief te stimuleren. Hoe moeilijk de situatie voor de moeder ook is, het ligt op haar weg om de kinderen niet met haar verdriet te belasten en het contact voor de kinderen luchtig te houden.
4.4.
De rechtbank verzoekt de jeugdbeschermer – die op grond van de hierna te noemen voorlopige ondertoezichtstelling zal worden aangewezen – te bezien in hoeverre en op welke manier het contact tussen de moeder en de kinderen kan worden uitgebreid.
4.5.
Op basis van de processtukken en de mededelingen van partijen ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat er dringend en onmiddellijk hulpverlening nodig is. Partijen zijn al door verschillende hulpverleningsinstanties gezien, maar hulpverlening in het vrijwillig kader komt niet echt van de grond. Het traject Ouderschap Blijft is niet opgestart, de Opvoedpoli heeft haar bemoeienissen zonder concreet resultaat beëindigd, bij Veilig Thuis ligt het dossier van het gezin al maandenlang stil in afwachting van een nieuwe “casewerker” en individuele hulpverlening voor de kinderen komt niet van de grond omdat er te veel onrust is in het gezin. Inmiddels verblijven de kinderen al sinds december 2019 bij de vader zonder noemenswaardig contact met de moeder, keren zij zich tegen de moeder en blijft het gissen naar de oorzaak daarvan. Ook heeft de vader de moeder niet geïnformeerd over het wel en wee van de kinderen, waardoor zij geen enkel idee heeft hoe het met hen gaat. De ouders hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij met de handen in het haar zitten en dat zij dolgraag willen dat er iemand komt die hen op weg helpt en die zorgt dat de kinderen de hulp krijgen die zij nodig hebben. Desgevraagd hebben partijen te kennen gegeven dat zij graag willen dat de kinderen (voorlopig) onder toezicht worden gesteld.
4.6.
Op grond van de informatie uit de stukken en de mededelingen van partijen ter zitting, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het noodzakelijk is de kinderen, hangende een door de Raad voor de Kinderbescherming in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht te stellen. Er is immers een ernstig vermoeden dat de grond, zoals bedoeld in artikel 1:255 eerste lid BW, is vervuld en de voorzieningenrechter acht deze maatregel noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging van de kinderen weg te nemen. De voorzieningenrechter verzoekt de Raad om tijdens deze voorlopige ondertoezichtstelling te onderzoeken welke maatregelen in het belang van de kinderen noodzakelijk zijn. De voorzieningenrechter zal in dit kort geding daarom, op verzoek van de ouders maar nog zonder dat de Raad betrokken is, een voorlopige ondertoezichtstelling uitspreken voor de duur van drie maanden en de Raad verzoeken onderzoek te doen zoals hierna omschreven.
4.7.
Nu er gelet op de voorlopige ondertoezichtstelling met spoed een beschermingsonderzoek door de Raad zal worden opgestart, acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat er
tegelijkertijdonderzoek wordt gedaan naar de vragen welke hoofdverblijfplaats, gezagssituatie en zorgregeling in het belang van de kinderen zijn, zodat er zo snel mogelijk in het belang van de kinderen bezien wordt hoe hun opvoedsituatie en de verstandhouding tussen de ouders verbeterd kan worden. Ten aanzien van al deze kwesties is tussen partijen inmiddels een bodemprocedure aanhangig. De voorzieningenrechter zal de Raad daarom verzoeken om de rechtbank ten behoeve van deze bodemprocedure (met zaakkenmerk C/09/586294 / FA RK 19-9905) gemotiveerd te adviseren over de volgende vragen:
- welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van de kinderen?
- welke zorgregeling met de “andere” ouder is het meest in het belang van de kinderen?
- welke gezagssituatie is het meest in het belang van de kinderen?
- is verdere hulpverlening aangewezen en zo ja, welke?
- is een ondertoezichtstelling, in navolging van de voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk?
- zijn er nog andere aspecten in deze situatie die aandacht behoeven en zo ja, welke?
Indien de Raad van oordeel is dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, dan wordt zij verzocht daartoe een verzoek in te dienen.
4.8.
De ouders wordt, gelet op het voorgaande, opgedragen een kopie van dit vonnis in te brengen in de bodemprocedure.
4.9.
Omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat er voorlopig videocontact zal zijn tussen de moeder en de kinderen, elke woensdag en zaterdag om 18.00 uur;
5.2.
stelt de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats]
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats]
van 22 mei 2020 tot 22 augustus 2020
voorlopigonder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
5.3.
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit vonnis aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden zal toesturen, om de voorlopige ondertoezichtstelling te effectueren;
5.4.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten zoals omschreven in 4.7 en daarvan rapport en advies uit te brengen in de bodemprocedure met zaakkenmerk C/09/586294 / FA RK 19-9905 en, indien daartoe de noodzaak bestaat, een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen;
5.5.
bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van alle processtukken met producties in dit kort geding aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
5.6.
gelast de ouders een kopie van dit vonnis in te brengen in de bodemprocedure met zaakkenmerk C/09/586294 / FA RK 19-9905;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2020.
km