ECLI:NL:RBDHA:2020:453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
C/09/584697 / JE RK 19-3017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een ongeboren vrucht in het kader van de kinderbescherming

Op 8 januari 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een ongeboren vrucht. Het verzoek tot ondertoezichtstelling was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de ongeboren vrucht. De kinderrechter heeft de ongeboren vrucht als reeds geboren aangemerkt, nu dit in het belang van de ontwikkeling van het kind is. De Raad heeft aangegeven dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedomgeving van de moeder, die zich in het verleden zorgmijdend heeft gedragen en nog erg jong is. Er zijn ook zorgen over de vader, van wie de opvoedvaardigheden en betrokkenheid onbekend zijn.

Tijdens de zitting hebben zowel de moeder als de vader ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn, zoals genoemd in het Burgerlijk Wetboek. De beslissing houdt in dat de ongeboren vrucht onder toezicht wordt gesteld van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, met als doel de veiligheid en ontwikkeling van het kind te waarborgen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 21 januari 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/584697 / JE RK 19-3017
Datum uitspraak: 8 januari 2020

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 3 december 2019 ingekomen verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:

de ongeboren vrucht.

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder :
- het verzoek, met als bijlage het rapport van de Raad d.d. 29 november 2019.
Op 8 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- dhr. [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de Stichting Jeugdbescherming west
Zuid-Holland (verder: de gecertificeerde instelling);
- de moeder;
- de vader.

Verzoek

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van de ongeboren vrucht voor de periode van één jaar. De grond voor het verzoek is gelegen in het navolgende.
Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de ongeboren vrucht. De bedreiging voor de ongeboren vrucht bestaat uit de problematiek in de opvoedomgeving en het risico dat dit met zich meebrengt in de opvoeding en verzorging van de (ongeboren) vrucht.
Er zijn gezien de belaste voorgeschiedenis zorgen om het opvoedershandelen van de moeder; de moeder onttrok zich tot voor kort aan gezag toen zij nog minderjarig was en is zorgmijdend.
Gezien de kwetsbaarheid van een baby, is de Raad van mening dat een jeugdbeschermer nodig is om de veiligheid van de baby te waarborgen en om de moeder een kader te bieden waaraan zij zich moet houden.
Er is ook geen zicht op de vader, zijn bezigheden en vaardigheden en de relatie tussen de vader en de moeder is nog pril. Dit alles maakt dat de Raad bezorgd is dat de (ongeboren) vrucht niet de basale veiligheid krijgt die hij nodig heeft, wat ernstige gevolgen heeft voor de ontwikkeling en basisbehoeften van de (ongeboren) vrucht.
De Raad verzoekt om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat er sprake is van langdurige, complexe problematiek bij de moeder en in het onderzoek zijn grote zorgen naar voren gekomen waarvoor passende hulpverlening aangevraagd en ingezet dient te worden. Deze hulp dient vervolgens gemonitord te worden, waardoor de termijn van twaalf maanden noodzakelijk en gerechtvaardigd is.
Ter zitting is van de zijde van de Raad benadrukt dat inzicht in de huisvesting, de financiën en de opvoedvaardigheden van beide ouders ontbreekt en dat het nog steeds de voorkeur verdient om de moeder en de baby, als deze geboren is, in een moeder-kindhuis te laten verblijven. Aldaar kan worden bezien hoe de moeder de opvoeding en verzorging van de baby invult. Als de moeder daar niet aan meewerkt, is intensieve begeleiding aangewezen.
Van de zijde van de gecertificeerde instelling is meegedeeld dat het lastig is gebleken om in gesprek te gaan met de vader en de moeder en dat langdurige hulpverlening nodig is.
De moeder en ook de vader hebben ter zitting uiteindelijk ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de duur van 12 maanden.

Beoordeling

De kinderrechter zal, met toepassing van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek, de ongeboren vrucht van de moeder als reeds geboren aanmerken, nu zijn belang dit vordert.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De concrete bedreiging in de ontwikkeling van de baby bestaat er uit dat er zorgen zijn over de basale veiligheid en verzorging van de baby, nu de moeder nog erg jong is, zij zich in het verleden impulsief en onvoorspelbaar heeft getoond en een baby erg kwetsbaar is.
Nu er voorts geen zicht is op de opvoedvaardigheden van de vader noch of de basisvoorzieningen die er voor een baby noodzakelijk zijn aanwezig zijn, is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van de ontwikkeling van de baby begeleiding van de moeder en de vader in het kader van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De jeugdbeschermer kan de moeder en de vader ondersteunen bij de opvoeding en verzorging van de baby, opdat deze een goede start zal maken in het leven.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt de ongeboren vrucht, thans aangemerkt als geboren, van 8 januari 2020 tot 8 januari 2021 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2020 door mr. drs. S.M. Borkent, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.