ECLI:NL:RBDHA:2020:452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
C/09/583253 / JE RK 19-2807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige na positieve ontwikkeling

Op 8 januari 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2003. Het verzoek tot verlenging was ingediend door Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft de minderjarige, de vader en de moeder gehoord tijdens een zitting met gesloten deuren. De minderjarige verblijft feitelijk bij beide ouders, die gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 10 januari 2019 en zou aflopen op 10 januari 2020.

De gecertificeerde instelling stelde dat, hoewel de ontwikkeling van de minderjarige verbeterd was, er nog steeds risico's waren die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigden. De ouders en de minderjarige hebben echter aangegeven dat zij de hulpverlening in een vrijwillig kader willen voortzetten en dat de situatie in de thuissituatie verbeterd is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn, omdat het gezin aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt en bereid is om verdere hulp te accepteren zonder gedwongen maatregelen.

De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 21 januari 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/583253 / JE RK 19-2807
Datum uitspraak: 8 januari 2020

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 13 november 2019 ingekomen verzoek van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (hierna: de gecertificeerde instelling),
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,

Hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
en
[de vrouw]
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. A.E. Barendsen te Rotterdam.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek, met bijlagen;
- het verweerschrift van 20 december 2019, met bijlagen, ingediend namens de vader en de
moeder.
Op 8 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader en de moeder, bijgestaan door mw. mr. Barendsen, voornoemd.
[minderjarige] is op 8 januari 2020 in raadkamer gehoord.

Feiten

De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
[minderjarige] verblijft feitelijk bij de vader en de moeder thuis.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 10 januari 2019
[minderjarige] onder toezicht gesteld van 10 januari 2019 tot 10 januari 2020.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar.
De grond voor het verzoek is, blijkens de op schrift gestelde en ter zitting overgelegde, toelichting van de zijde van de gecertificeerde instelling, erop gebaseerd dat de risico’s voor de ontwikkeling van [minderjarige] gedurende het afgelopen jaar wel zijn verminderd, maar dat er nog geen sprake is van een situatie dat er geen ontwikkelingsbedreiging meer bestaat, zodat de ondertoezichtstelling met vertrouwen kan worden afgesloten.
Aangegeven is dat [minderjarige] inmiddels met succes naar school gaat en er begeleiding van het gezin, maar ook individuele begeleiding van [minderjarige] , door de Viersprong heeft plaatsgevonden. Welke begeleiding in de vorm van een ambulant behandeltraject binnen de Viersprong, genaamd Mentalisation Based Treatment oftewel MBT-early, zal worden voortgezet. Dit is een behandeltraject voor jongeren met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Hiernaast zal ook extra inzet gericht op de gezinsverhoudingen worden gerealiseerd.
Hoewel de vader en de moeder en ook [minderjarige] hebben toegezegd mee te willen werken, en de gecertificeerde instelling dit zeker positief vindt, is aangegeven dat de gecertificeerde instelling de ontwikkeling te pril vindt. De gecertificeerde instelling wil de ingezette hulpverlening ook de komende periode nog monitoren en ondersteunen en eventueel kunnen bijsturen. De zorg van de gecertificeerde instelling is dat de hulpverlening te snel wordt afgerond en dat dit tot terugval zal leiden.
Namens de vader en de moeder heeft mr. Barendsen verweer gevoerd. Zij heeft haar verweer op schrift gesteld en in 108 punten besproken wat de vader en de moeder en [minderjarige] het afgelopen jaar hebben ondernomen en aangevoerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. De gecertificeerde instelling onderkent de positieve ontwikkeling die [minderjarige] en haar gezinsleden het afgelopen jaar hebben doorgemaakt onvoldoende en wil voor de zekerheid de verlenging van de ondertoezichtstelling. Daar is deze maatregel niet voor bedoeld. Aangegeven is dat het goed gaat met [minderjarige] , dat zij behandeling volgt, geen agressie laat zien, elke dag naar school gaat, pro sociale vrienden heeft, een goede vrijetijdsbesteding heeft en ook een bijbaantje. Ook is de verhouding tussen de moeder en [minderjarige] verbeterd, is er geen huiselijk geweld meer en zijn de vader en de moeder beter in staat adequaat op het gedrag van [minderjarige] te reageren.
In de thuissituatie wordt er nu gecommuniceerd en er worden activiteiten met elkaar ondernomen. Nu de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] door alle ingezette hulpverlening is weggenomen, en de vader en de moeder alsook [minderjarige] hebben toegezegd in het vrijwillige kader de hulpverlening te zullen voortzetten, dient de ondertoezichtstelling te worden beëindigd.
Mocht de kinderrechter wel tot verlenging beslissen, wordt subsidiair verzocht de verlenging slechts voor de duur van het MBT-traject uit te spreken.
De vader en de moeder hebben ter zitting, ieder voor zich, meegedeeld zelf hulp te hebben gezocht en beaamd het ingezette traject te zullen voortzetten.
Ook [minderjarige] heeft aangeven baat te hebben bij behandeling en de MBT te zullen volgen, maar verlenging van de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk te vinden.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat er in principe wel sprake is van een bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , nu zij richting een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling gaat en er voor haar opvoeding bovengemiddelde opvoedcapaciteiten nodig zijn. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat het gezin gedurende het afgelopen jaar grote stappen heeft gezet, zij allen inzien dat zij nog verdere hulp nodig hebben en ook bereid zijn de hulpverlening, zoals die is geadviseerd, voort te zetten. De vervolgbehandeling van MBT gaat halverwege maart 2020 van start.
Naar het oordeel van de kinderrechter kan deze hulpverlening in het vrijwillige kader worden voortgezet waardoor de noodzaak voor gedwongen hulpverlening komt te vervallen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2020 door mr. drs. S.M. Borkent, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.