ECLI:NL:RBDHA:2020:4517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
AWB 19/7938 en AWB 19/6059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag uitstel van vertrek wegens ontbrekende medische informatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag om uitstel van vertrek buiten behandeling te stellen. Eiseres, een Sri Lankaanse vrouw geboren in 1947, heeft meerdere medische klachten, waaronder diabetes en nierinsufficiëntie, en heeft verzocht om uitstel van vertrek. De staatssecretaris heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat er volgens hem nog medische informatie ontbrak die nodig was voor de beoordeling door het Bureau Medische Advisering (BMA). Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag buiten behandeling kon worden gesteld. Eiseres had niet binnen de gestelde termijn van 14 dagen de gevraagde aanvullende medische informatie overgelegd. De rechtbank oordeelt dat, hoewel eiseres al medische informatie had ingediend, deze niet voldeed aan de eisen die het BMA had gesteld. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de staatssecretaris de aanvraag inhoudelijk had moeten behandelen, omdat de benodigde informatie ontbrak.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en wijst haar verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/7938 (beroep) en AWB 19/6059 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 28 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek (artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000; Vw 2000), buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 19 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1947 en heeft de Sri Lankaanse nationaliteit. Zij heeft een aanvraag om uitstel van vertrek gedaan, omdat zij meerdere medische klachten heeft. Eiseres heeft namelijk diabetes en nierinsufficiëntie, hypertensie en zij heeft een visuele beperking. Eiseres geeft aan dat zij rolstoelafhankelijk is, een diabetische voet heeft en meerdere keren per week gedialyseerd wordt.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres buiten behandeling gesteld, omdat volgens hem nog medische informatie ontbreekt, die het Bureau Medische Advisering (BMA) nodig heeft om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen. Verweerder heeft bij brief van 8 juli 2019 aan eiseres gevraagd om aanvullende medische informatie van haar huisarts over onder meer de mate waarin eiseres rolstoelafhankelijk is en waarin mantelzorg aanwezig is. Eiseres heeft volgens verweerder niet binnen de gestelde termijn van 14 dagen de gevraagde medische informatie overgelegd.
3. Eiseres is het niet eens met het besluit van verweerder. De rechtbank gaat hierna in op de argumenten die zij aanvoert.
Het oordeel van de rechtbank
4. Eiseres voert aan dat verweerder voldoende medische informatie had om de aanvraag inhoudelijk in behandeling te nemen. Zij heeft namelijk al veel medische informatie overgelegd vanaf het moment van haar aanvraag, en verweerder was volgens haar daarvóór al op de hoogte van haar beperkingen.
4.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Hoewel eiseres inderdaad meerdere medische stukken heeft overgelegd, geven die stukken geen antwoord op alle vragen die het BMA in de brief van 8 juli 2019 heeft gesteld. Dat geldt ook voor het medisch patiëntendossier van eiseres, dat verweerder desgevraagd na de zitting alsnog aan het dossier van de rechtbank heeft toegevoegd. Daarin wordt namelijk niet ingegaan op onder meer de vraag of en, zo ja, in welke mate eiseres mantelzorg ontvangt. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat benodigde medische informatie op het moment van voornoemde brief nog ontbrak.
5. Eiseres betoogt verder dat verweerder de aanvraag wel degelijk inhoudelijk in behandeling heeft genomen. Dat blijkt volgens haar uit het feit dat de brief van de huisarts van 8 augustus 2019 direct gericht is aan het BMA, terwijl eiseres van die brief alleen een kopie heeft ontvangen. Daar volgt volgens eiseres uit dat het BMA direct aan de huisarts medische vragen heeft gesteld, waarmee het BMA de aanvraag inhoudelijk in behandeling heeft genomen.
5.1.
De rechtbank volgt eiseres niet. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het BMA zelf de informatie bij de huisarts heeft opgevraagd. Voor die stelling is onvoldoende dat de adressering van de brief van 8 augustus 2019 direct aan het BMA gericht is. Een aannemelijke alternatieve verklaring is namelijk dat, nadat de advocaat de brief van het BMA van 8 juli 2019 heeft doorgestuurd aan de huisarts, de huisarts omwille van een snelle afhandeling zijn antwoord direct aan het BMA gericht heeft. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het BMA haar aanvraag inhoudelijk in behandeling heeft genomen.
6. Eiseres voert daarnaast aan dat het BMA haar ook zelf had kunnen horen om de benodigde medische informatie te verkrijgen. Daarnaast heeft de huisarts de vragen van verweerder wel degelijk beantwoord, namelijk bij de hiervoor genoemde brief van 8 augustus 2019. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte niet gewacht op die antwoorden van de huisarts voor het nemen van de beslissing op bezwaar.
6.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Het BMA heeft inhoudelijke medische informatie aan de huisarts gevraagd als medisch deskundige. Eiseres is geen medisch deskundige. Haar antwoorden in een gesprek met een BMA-arts kunnen dus niet in plaats van de antwoorden van de huisarts gebruikt worden voor een inhoudelijke, medische beoordeling. Voor zover eiseres ook bedoelt te stellen dat de BMA-arts zelf ook lichamelijk onderzoek had kunnen verrichten, overweegt de rechtbank dat het in eerste instantie aan het BMA is om te bepalen hoe zij het onderzoek uitvoert en welke informatie zij daartoe nodig heeft.
6.2.
Verder volgt de rechtbank niet eiseres’ betoog dat verweerder op de brief van de huisarts van 8 augustus 2019 had moeten wachten voor het nemen van de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft in de brief van 8 juli 2019 namelijk een termijn genoemd van 2 weken voor de beantwoording van de daarin gestelde vragen. De gemachtigde van eiseres heeft pas op de laatste dag van die termijn, op 22 juli 2019, een brief gestuurd aan verweerder. Daarin heeft hij echter niet vermeld dat hij de vragen aan de huisarts had doorgezet of dat de huisarts op vakantie was. Zij heeft in de brief van 22 juli 2019 alleen opgenomen dat verweerder alle benodigde medische informatie volgens haar al heeft. Hoewel de termijn die het BMA in de brief van 8 juli 2019 niet erg royaal is gelet op de zomervakantie, betoogt eiseres gelet op voornoemde omstandigheden ten onrechte dat verweerder de beslissing op bezwaar te vroeg genomen heeft.
7. Eiseres betoogt ten slotte dat uit het arrest Paposhvili van het EHRM [1] volgt dat verweerder in dit soort zaken een verzwaarde motiveringsplicht heeft als het gaat om de motivering waarom de al aangeleverde stukken niet tot een inhoudelijk besluit kunnen leiden. Uitzetting bij medische klachten kan namelijk in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM, aldus eiseres.
7.1.
Anders dan eiseres betoogt, is de rechtbank van oordeel dat uit het arrest Paposhvili niet volgt dat verweerder in deze zaak een verzwaarde motiveringsplicht heeft. Zoals uit dat arrest volgt, is het namelijk eerst aan eiseres om met stukken te onderbouwen dat haar uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [2] Pas in dat geval is het aan verweerder om te motiveren waarom dat niet het geval is. Dat betekent dat het eerst aan eiseres is om een volledige aanvraag in te dienen met alle benodigde bewijsstukken. Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, heeft eiseres niet alle medische stukken overgelegd die het BMA nodig heeft voor een inhoudelijke beoordeling. In die situatie had verweerder dus geen (verzwaarde) motiveringsplicht bij de beantwoording van de vraag waarom uitzetting niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Conclusie
8. De rechtbank concludeert dat verweerder eiseres’ aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld vanwege het ontbreken van de medische informatie die in de brief van 8 juli 2019 is opgevraagd.
9. Het beroep van eiseres is ongegrond. Daarom wordt haar verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier en de rechter zijn beiden verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016, zaaknummer 41738/10, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
2.Punt 186 van het arrest Paposhvili.