ECLI:NL:RBDHA:2020:4459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering na herhaalde aanvraag en beoordeling van medische feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een Wajong-uitkering. Eiser, geboren op 30 april 1991, had eerder in 2011 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen na medisch en arbeidsdeskundig onderzoek. Eiser had geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In 2016 diende eiser opnieuw een aanvraag in, die door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit. Dit verzoek werd eveneens afgewezen. In 2019 diende eiser een nieuwe aanvraag in, die leidde tot de onderhavige procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn bestreden besluit terecht heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om aan eiser alsnog een Wajong-uitkering toe te kennen. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de eerder vastgestelde beperkingen nog steeds van toepassing zijn en dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid is vastgesteld binnen de relevante periode. Eiser heeft aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn, zoals een verstandelijke beperking die pas recentelijk is vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie niet leidt tot een andere conclusie dan in 2011.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. H. Polat-Kiliç).
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om terug te komen op zijn besluit van 30 maart 2011, afgewezen.
Bij besluit van 27 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft de rechtbank partijen verzocht of zij konden instemmen met schriftelijke afhandeling van de zaak. Bij toestemmingsformulier van 14 april 2020 heeft eiser desgevraagd toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen. Verweerder heeft per email van 8 april 2020 eveneens toestemming verleend voor een schriftelijke afdoening van de zaak.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
In een besluit van 30 maart 2011 heeft het Uwv, na medisch en arbeidsdeskundig onderzoek, geweigerd om aan eiser, geboren op 30 april 1991, ondersteuning (uitkering) op grond van de Wet Wajong toe te kennen. Eiser is gediagnosticeerd met epilepsie en per einde wachttijd voor de Wet Wajong, zijn 18e verjaardag, beperkt bevonden voor diverse aspecten van persoonlijk risico en een solistische functie. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2011. Eiser wordt in staat geacht om met werk dat past bij zijn beperkingen ten minste 75% van het maatmaninkomen te verdienen, zodat hij niet aanmerking komt voor ondersteuning op grond van de Wet Wajong. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2
Op 19 september 2016 heeft eiser een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen op het besluit van 30 maart 2011. Verweerder heeft op 20 oktober 2016 besloten niet terug te komen op zijn weigeringsbesluit. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.3
Op 30 april 2019 heeft eiser een Aanvraag Beoordeling Arbeidsvermogen ingediend. Dit verzoek heeft geleid tot de onder ‘procesverloop’ vermelde besluitvorming.
Standpunten partijen
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat om aan eiser alsnog een Wajong-uitkering toe te kennen. Omdat eiser in 2011 al eerder een aanvraag heeft ingediend die toen is afgewezen moet verweerder uitgaan van de regels voor de Wet Wajong zoals die in 2011 van toepassing waren. Om nu aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen moet er sprake zijn van nieuwe (medische) feiten of omstandigheden die zien op de situatie op eisers 18e verjaardag (30 april 2009) of die zijn ingetreden binnen 5 jaar na die datum op basis van dezelfde ziekteoorzaak, dus vóór 30 april 2014. Eiser heeft gewezen op een aantal medische stukken op grond waarvan hij meent dat hij wel recht zou hebben op een Wajong-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft onderzocht of de eerdere beoordeling juist was. De verzekeringsarts b&b vindt dat de door eiser ingebrachte gegevens geen aanleiding geven om de FML aan te passen per eisers 18e verjaardag. Ook vindt de verzekeringsarts b&b dat er binnen 5 jaar na eisers 18e verjaardag geen sprake is van meer beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid.
Verweerder heeft erop gewezen dat hij bij de beoordeling geen rekening mag houden met eisers medische situatie ten tijd van de nu in geding zijnde besluitvorming.
3. Eiser heeft bij de nu in geding zijnde aanvraag onder verwijzing naar zijn gronden van bezwaar aangevoerd dat sprake is van nieuwe (medische) feiten of omstandigheden die betrekking hebben op zijn 18e verjaardag of de periode van vijf jaar daarna.
In de eerste plaats heeft eiser gesteld dat het Uwv bij zijn beoordeling in 2011 geen rekening heeft gehouden met de verstandelijke beperking van eiser, omdat die toen niet bekend was. Pas in januari 2019 is uit neuropsychologisch onderzoek naar voren gekomen dat eiser een beneden gemiddeld intelligentieniveau heeft. Dat maakt dat er meer beperkingen op het gebied van het functioneren aangenomen hadden moeten worden. Het Uwv heeft dit argument bij het bestreden besluit niet getoetst.
In de tweede plaats heeft eiser aangevoerd dat zijn epilepsieaanvallen in de periode van vijf jaar na zijn 18e verjaardag zijn toegenomen en dat dit maakt dat er een herbeoordeling moet plaatsvinden. Ook dit argument heeft verweerder bij het bestreden besluit niet getoetst.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Eiser heeft op 22 april 2019 een Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Terecht heeft verweerder deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen op het besluit van 30 maart 2011.
4.2
Eisers eerste beroepsgrond ziet op het in 4.1 genoemde aspect van de beoordeling. De rechtbank zal daarom allereerst beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
4.3
De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in zijn conclusie dat de verschillende bij de aanvraag van 22 april 2019 en in bezwaar ingebrachte (medische) stukken geen aanleiding geven om te concluderen dat sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot een andere conclusie dan in 2011. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de idiopathische gegeneraliseerde epilepsie met zowel tonisch clonische aanvallen als complex partiële insulten, zoals feitelijk in essentie in 2006 beschreven, nog steeds centraal staat. Dat eiser een actuele verslechtering ervaart is niet te zien als nieuw medisch feit. Voor wat betreft het Onderwijskundige Rapport, groep 8, rapporteert de verzekeringsarts b&b dat de gegeven adviezen duidelijk zijn. In 2011 heeft de primaire verzekeringsarts het feitelijk genoten onderwijs na het basisonderwijs al meegewogen in het oordeel betreffende de belastbaarheid. Eiser heeft voorts niet gesteld en de rechtbank is ook niet gebleken dat het besluit van 30 maart 2011 evident onredelijk is.
4.4
De tweede beroepsgrond van eiser ziet op de beoordeling van mogelijk toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar na eisers 18e verjaardag op 30 april 2009, dus voor 30 april 2014. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om ten aanzien van eiser in die periode meer beperkingen aan te nemen. De ingebrachte informatie, waaronder het neuropsychologische onderzoek, betreft de actuele situatie in 2019, schrijft de verzekeringsarts b&b met juistheid. Daarbij komt dat er geen betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden over het cognitief functioneren. Letterlijk rapporteert de neuropsycholoog op 23 januari 2019:
“Op basis van het neuropsychologisch onderzoek kunnen geen betrouwbare uitspraken worden gedaan over het cognitief functioneren. Op de voorgrond staat momenteel de hoge lijdensdruk, waarbij sprake is van een depressieve stoornis van matige tot ernstige ernst. Aannemelijk is dat de verminderde belastbaarheid en vermoeidheid/sufheid eveneens van invloed zijn op het cognitieve functioneren.”De door eiser gestelde verstandelijke beperking staat dus niet vast. Daarbij komt dat ook de informatie van de neuroloog betrekking heeft op data na 30 april 2014, namelijk de data 18 maart 2015, 26 juni 2015, 31 augustus 2015 en 1 september 2015, alsmede 23 november 2015. Daaruit blijkt de al bekende epilepsie, zowel gegeneraliseerde tonisch clonische aanvallen als complex partieel.
Eiser heeft dus niet aannemelijk weten te maken dat er in de relevante periode sprake is van toegenomen beperkingen.
5. Uit het voorgaande volgt dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die aanleiding geven tot een ander, voor eiser gunstiger, besluit dan de weigering van 30 maart 2011 en dat er in de vijf jaar na 30 april 2009 bij eiser ook geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 22 mei 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.