ECLI:NL:RBDHA:2020:4458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
09/020128-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vermogensdelicten en belediging met oplegging van ISD-maatregel

Op 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere vermogensdelicten en belediging van ambtenaren in functie. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 6 mei 2020. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd in het Detentie Centrum Rotterdam, werd beschuldigd van diefstal van een portemonnee en geldbedragen, alsook van belediging van politieambtenaren. De officier van justitie, mr. N. Bakker, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor enkele tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door gebruik te maken van een valse sleutel, en heeft hem veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een stelselmatige dader is, gezien zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, waaronder de diefstal van de portemonnee van slachtoffer 1, omdat er onvoldoende bewijs was om de wegnemingshandeling aan de verdachte te koppelen. De beledigingen aan de ambtenaren werden wel bewezen verklaard, waarbij de verdachte beledigende woorden gebruikte tijdens zijn aanhouding.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het belang van de samenleving en de veiligheid van goederen vooropgesteld, en heeft geconcludeerd dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk is om de recidivekans te verminderen. De verdachte heeft geen blijk gegeven van motivatie om zijn gedrag te veranderen, wat de rechtbank heeft doen besluiten tot de oplegging van de maatregel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/020128-20 en 09/287424-19 (ttz.gev) en 09/818018-18 (tul) en
09/243384-19 (tul)
Datum uitspraak: 20 mei 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] 1983 [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
[adres 1] ,
thans gedetineerd in ‘Detentie Centrum Rotterdam’.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.G. de Jong naar voren is gebracht.
Vanwege de maatregelen die zijn genomen in verband met de uitbraak van COVID-19 is de verdachte via een videoverbinding met het detentiecentrum gehoord.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Parketnummer 09/020128-20 (dagvaarding I):
hij op of omstreeks 20 januari 2020 te 's-Gravenhage in elk geval in Nederland een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij op of omstreeks 20 januari 2020 te 's-Gravenhage in elk geval in Nederland een of meerdere geldbedrag(en), (te weten € 17,20 en/of € 21,75) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten de pinpas van genoemde [slachtoffer 1] ), door met deze pinpas (contactloos) te betalen en/of daarbij naast het aankoopbedrag een extra geldbedrag op te nemen;
hij in of of omstreeks de periode van 20 januari 2020 tot en met 22 januari 2020 te 's-Gravenhage een geldbedrag (van € 800,-), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij in of omstreeks de periode van 20 januari 2020 tot en met 22 januari 2020, te Den Haag, in elk geval in Nederland, van één of meerdere voorwerpen (te weten een drietal betaalpassen op naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
Parketnummer 09/287424-19 (dagvaarding II):
hij op of omstreeks 30 november 2019 te 's-Gravenhage, een mobiele telefoon (merk: Samsung A70), een (Litouws) rijbewijs en/of een portemonnee met diverse pasjes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij op of omstreeks 1 december 2019 te 's-Gravenhage, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] , hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen:
"kanker racist", "kanker sukkel" en/of
"kankerlijer",althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
hij op of omstreeks 1 december 2019 te 's-Gravenhage, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 5] , inspecteur bij politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kanker racist, ik hoop dat je de kanker krijgt", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding II onder 1 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van alle andere tenlastegelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft van het onder 1 van dagvaarding I tenlastegelegde vrijspraak bepleit, nu geen direct bewijs voorhanden is waarmee de wegnemingshandeling aan de verdachte kan worden gekoppeld. Ten aanzien van het onder 2 en 4 tenlastegelegde van dagvaarding I heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verder heeft de verdediging van het onder 3 van dagvaarding I tenlastegelegde vrijspraak bepleit, omdat de aangifte door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund.
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit van dagvaarding II dient te worden vrijgesproken, omdat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen nu de telefoon niet in de woning van de verdachte is aangetroffen. Ten aanzien van de het onder 2 en 3 tenlastegelegde van dagvaarding II heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1
Dagvaarding I [1]
Feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van de portemonnee met inhoud van aangever [slachtoffer 1] en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken. Het volgende is daarvoor van belang.
Ter terechtzitting heeft de verdachte een alternatief scenario geschetst. De verdachte heeft verklaard dat hij de pinpas van Van [slachtoffer 1] in de buurt van de [adres 2] heeft gevonden en daarmee bij De Kiosk op station Hollands Spoor betalingen heeft verricht. Hoewel met de gestolen pinpas slechts korte tijd na de diefstal van de portemonnee betalingen zijn verricht, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een sterke aanwijzing is dat het de verdachte is geweest die de portemonnee met inhoud ook heeft gestolen, vindt dit scenario geen weerlegging in de inhoud van wettige bewijsmiddelen en kan het door de korte afstand tussen de gestelde vindplaats en station Hollands Spoor niet als geheel onwaarschijnlijk worden beoordeeld.
Feit 2
Aangezien de verdachte ter terechtzitting het feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, kan de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 mei 2020;
  • het proces-verbaal van aangifte van 20 januari 2020 met nummer PL1500-2020020223-1, blz. 23-24.
  • het proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2020 met nummer PL1500-2020020223-10, blz. 63-64.
Feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van een geldbedrag van aangever [slachtoffer 2] en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Voor bewezenverklaring van diefstal is vereist dat de dader zich wederrechtelijk een goed toe-eigent door dit goed uit de beschikkingsmacht van een ander weg te nemen. De verdachte heeft verklaard dat hij de portemonnee van [slachtoffer 2] met daarin € 750,- op straat heeft gevonden en dat hij zich dit bedrag inderdaad heeft toegeëigend. Hoewel de verdachte zich dit geld aldus wederrechtelijk heeft toegeëigend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat hij een wegnemingshandeling heeft verricht. Diefstal kan dus niet worden bewezen verklaard. Of de verdachte dit geld op straat heeft gevonden of, zoals [slachtoffer 2] heeft verklaard, in een café, maakt hierin geen verschil. De verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het handelen van de verdachte mogelijk wel als verduistering zou kunnen worden aangemerkt, maar dat hem dit niet ten laste is gelegd.
Feit 4
Aangezien de verdachte ter terechtzitting het feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, kan de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 mei 2020;
  • het proces-verbaal van aanhouding van 22 januari 2020 met nummer PL1500-2020021574-2, blz. 9-10.
3.3.2
Dagvaarding II [2]
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat de verdachte zich aan het tenlastegelegde feit heeft schuldig gemaakt. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet wettig en overtuigd bewezen acht dat de verdachte het feit heeft begaan en zij zal de verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Feiten 2 en 3
Hoofdagent van politie Eenheid Den Haag [slachtoffer 4] [3] heeft verklaard dat hij op
1 december 2019 de in Den Haag gelegen woning van de verdachte heeft betreden teneinde deze aan te houden. [slachtoffer 4] verleende de verdachte de cautie en stelde hem vragen over het feit waarvan hij werd verdacht. Hierop hoorde hij dat de verdachte schreeuwde: ‘Je gaat niets vinden kanker racist, kanker sukkel.’ Hij hoorde dat de verdachte nogmaals meerdere malen het woord kanker gebruikte en hoorde hem zeggen: ‘Kanker sukkel, jouw kanker moer, kanker racist’. Hij zag dat de verdachte bij veel van deze woorden in zijn richting keek. [slachtoffer 4] verklaarde verder dat hij zag dat de verdachte tijdens zijn transport naar het politiebureau meermalen zijn kant op keek. Hij hoorde hem daarbij zeggen: ‘Jij bent een kankerlijer, je bent een kanker racist. Je kanker moer. Jij komt wel. Jij komt nog wel kanker sukkel’. [slachtoffer 4] voelde zich door deze uitlatingen in zijn goede naam en eer aangetast, temeer er verschillende buurtbewoners buiten stonden. Hij hoorde dat de verdachte hem tijdens het gehele vervoer naar zijn cel bleef uitschelden. [4]
[verbalisant 2] heeft geverbaliseerd dat hij zich op 1 december 2019 samen met [slachtoffer 4] in de woning van de verdachte bevond teneinde deze aan te houden. Hij hoorde dat [slachtoffer 4] de verdachte de cautie verleende en hem vragen stelde. Vervolgens hoorde hij dat de verdachte riep: ‘Ik weet niks van een telefoon waar verdenk jij mij van vieze kanker racist. Jullie verdenken mij zomaar’. Hij zag dat de verdachte in de richting van [slachtoffer 4] keek terwijl hij dit riep. Hij hoorde de verdachte roepen: ‘Vuile kankerracisten’. Hij hoorde dat de verdachte tijdens het transport naar het politiebureau bleef schreeuwen en bleef schelden met kanker. [5]
[slachtoffer 5] , inspecteur bij politie Eenheid Den Haag, heeft verklaard dat hij op 1 december 2019 als hulpofficier van justitie werkzaam was op het Haagse politiebureau Hoefkade en dat hij was belast met de voorgeleiding van de verdachte. Nadat hij de verdachte zijn rechten had meegedeeld, hoorde hij dat de verdachte meteen begon te schreeuwen. Hij hoorde dat de verdachte riep: ‘Kankerracist. Ik hoop dat je kanker krijgt. Ik hoop ook dat je kinderen kanker zullen krijgen.’ [slachtoffer 5] voelde zich in zijn goede naam en eer aangetast. [6]
[verbalisant 2] verklaarde dat de verdachte na zijn insluiting aan de hulpofficier van justitie [slachtoffer 5] werd voorgeleid. Hij hoorde dat de verdachte meermalen tegen [slachtoffer 5] zei: ‘Je bent een vieze kankerracist. Jullie kunnen mij niks maken.’ [verbalisant 2] zag dat [slachtoffer 5] de cel van de verdachte sloot en hoorde de verdachte roepen: ‘Je kanker moeder. Ik hoop dat je moeder kanker krijgt. Ik hoop dat jullie allemaal kanker krijgen. Ik hoop dat je kanker kinderen kanker krijgen’. [7]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de bij dagvaarding II onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
Parketnummer 09/020128-20 (dagvaarding I):
2. hij op 20 januari 2020 te 's-Gravenhage meerdere geldbedragen, te weten € 17,20 en € 21,75, die geheel toebehoorden aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten de pinpas van genoemde
[slachtoffer 1]), door met deze pinpas (contactloos) te betalen en daarbij naast het aankoopbedrag een extra geldbedrag op te nemen;
4. hij in de periode van 20 januari 2020 tot en met 22 januari 2020, te Den Haag, meerdere voorwerpen (te weten een drietal betaalpassen op naam van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ), heeft verworven en voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf.
Parketnummer 09/287424-19 (dagvaarding II):
2. op 1 december 2019 te 's-Gravenhage, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] , hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door
hem de woorden toe te voegen:
"kanker racist", "kanker sukkel" en/of "kankerlijer",althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3. op 1 december 2019 te 's-Gravenhage, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 5] , inspecteur bij politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kanker racist, ik hoop dat je de kanker krijgt", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel dient te worden opgelegd, omdat de veroordeelde geen zeer actieve veelpleger en stelselmatige dader is. Oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, zijn tweede ISD-maatregel, is niet passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt het volgende in aanmerking.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor Den Haag van 9 april 2020, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker. Uit het rapport blijkt dat sprake is van een delictpatroon aangaande vermogensdelicten. Het is de reclassering onbekend of sprake is van middelengebruik. Wel is bekend dat de verdachte eerder vermogensdelicten pleegde om te kunnen gokken. Uit het rapport blijkt verder dat sprake is van problematiek op vrijwel alle leefgebieden en dat de verdachte sinds 2002 bij de reclassering bekend is. Eerdere oplegging van een ISD-maatregel heeft niet geleid tot structurele verandering in het (delict)gedrag van de verdachte. Hij heeft weinig tot geen beschermende factoren en het ontbreekt hem aan stabiliteit, ziektebesef en ziekte-inzicht. De reclassering schat het recidiverisico hoog in. Een verplicht ambulant kader heeft de recidivekans niet doen afnemen en de verdachte heeft zich voornamelijk ongemotiveerd getoond. De reclassering is om die reden van mening dat een ambulant voorwaardelijk kader een gepasseerd station is en dat een strakker kader met de nodige structuur is geïndiceerd om te kunnen inzetten op gedragsverandering en afname van het recidiverisico. Een voorwaardelijk kader is onvoldoende om de verdachte te motiveren om mee te werken aan een begeleidingstraject en om verder onderzoek naar zijn problematiek te doen. Om die redenen adviseert de reclassering om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle voorwaarden die in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel zijn gesteld.
De verdachte heeft een misdrijf begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (dagvaarding I, onder 2). Uit het strafblad van de verdachte van 7 april 2020 blijkt dat hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na die eerdere veroordelingen. Die eerdere veroordelingen betreffen voornamelijk vermogensdelicten, waarvoor hij ook thans wordt veroordeeld. De verdachte valt voorts onder de definitie van stelselmatige dader, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie. Uit zijn strafblad blijkt dat tegen de verdachte in de afgelopen vijf jaren meer dan tien processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten zijn opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijf.
De rechtbank overweegt dat de in het verleden aan de verdachte opgelegde straffen en ISD-maatregel er kennelijk niet toe hebben geleid dat de verdachte zijn gedrag heeft veranderd. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog, gezien de ongemotiveerde houding van de verdachte en eerdere gestrande pogingen tot gedragsverandering. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade dient het belang van de samenleving thans voorop te staan en eist de veiligheid van goederen de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen problemen heeft, maar dat hij wel bereid is zich te laten begeleiden en indien nodig behandelen. De rechtbank kan daaraan echter geen waarde hechten, gelet op de eerdere ongemotiveerde houding van de verdachte zoals die naar voren komt in het reclasseringsadvies. Om die reden acht de rechtbank een voorwaardelijke ISD-maatregel, zoals door de verdediging is bepleit, niet aangewezen. Met de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel kan naar het oordeel van de rechtbank worden voorzien in de juiste hulp en begeleiding voor de verdachte.
Voor het bereiken van voldoende stabilisatie en een gedegen onderzoek naar mogelijke onderliggende problematiek is van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren opleggen en zal zij de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht daarbij
nietin mindering brengen op de duur van die maatregel.
Ten aanzien van het eenvoudig witwassen en de twee beledigingen van ambtenaren in functie zal artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht worden toegepast en zal zodoende geen straf of maatregel worden opgelegd. Ingevolge artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht kan de ISD-maatregel niet mede op deze feiten worden gebaseerd, terwijl oplegging van een straf voor deze feiten de rechtbank niet passend voorkomt naast de ISD-maatregel.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen, nu zij oplegging van een ISD-maatregel heeft gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte wordt opgelegd, de vorderingen tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het voor de verdachte motiverend zou werken als de vorderingen niet worden toegewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu aan de verdachte een ISD-maatregel wordt opgelegd, zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden afgewezen. De tenuitvoerlegging van de hem voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen verhoudt zich immers niet goed met de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en 3 en bij dagvaarding II onder 1 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 2 en 4 en bij dagvaarding II onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
  • ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
  • ten aanzien van dagvaarding I, feit 4:eenvoudig witwassen;
-
ten aanzien van dagvaarding II, feit 2:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
-
ten aanzien van dagvaarding II, feit 3:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar;
bepaalt dat ter zake van hetgeen is bewezen verklaard bij dagvaarding I onder 4 en bij dagvaarding II onder 2 en 3 geen straf of maatregel wordt opgelegd;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in strafzaken van deze rechtbank d.d. 21 augustus 2019, gewezen onder parketnummer 09/818018-18;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in strafzaken van deze rechtbank d.d. 22 oktober 2019, gewezen onder parketnummer 09/243384-19.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. M. van der Velden en P. Hillebrand, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020023492, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, basisteam Hoefkade, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 73).
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019334435, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, basisteam Hoefkade, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 38).
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] , blz. 28.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , blz. 25-26.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 30.
6.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] , blz. 28.
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 30.