ECLI:NL:RBDHA:2020:4454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
AWB 19/8367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van terugkeer en sociale binding met Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, afkomstig uit Iran, had de aanvraag ingediend om zijn vriendin te bezoeken en voor vakantie. De aanvraag werd afgewezen op 19 april 2019, en het bezwaar daartegen werd op 3 oktober 2019 ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij voldoende bewijs had geleverd voor zijn sociale en economische binding met Iran, en dat de hoorplicht was geschonden omdat hij niet was gehoord over zijn reisdoel.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij na zijn verblijf in Nederland zou terugkeren naar Iran. De rechtbank wees erop dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd van zijn sociale binding met zijn vriendin en dat zijn verklaringen inconsistent waren. Ook de economische binding met Iran werd als onvoldoende beoordeeld, ondanks dat eiser bankafschriften en salarisstroken had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de visumaanvraag terecht was afgewezen, en dat er geen schending van de hoorplicht was geweest, omdat er op voorhand geen twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van zowel sociale als economische binding met het land van herkomst bij visumaanvragen, en dat eerdere visumtoekenningen niet automatisch leiden tot nieuwe goedkeuringen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat er geen hoger beroep mogelijk was tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is mevrouw [referente] (referente) verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser woont in Iran en heeft een visum kort verblijf aangevraagd voor vakantie en om referente te bezoeken.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de visumaanvraag afgewezen omdat - kort gezegd - het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Ook kan volgens verweerder niet worden vastgesteld dat eiser daadwerkelijk het grondgebied van de lidstaat weer zal verlaten vóór het verstrijken van de termijn. Volgens verweerder heeft eiser de sociale en economische binding met het land van herkomst onvoldoende aangetoond. Hierdoor is de tijdige terugkeer na afloop van het beoogde verblijf onvoldoende geborgd. [1]
Het standpunt van eiser
3. Eiser voert allereerst aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Het lag in de rede om eiser te horen over zijn reisdoel. Omdat verweerder eiser niet heeft gehoord is er ook geen belangenafweging geweest. Dit geeft blijk van een onzorgvuldig onderzoek door verweerder, waardoor eiser in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft het doel van zijn beoogde verblijf voldoende aangetoond, namelijk een bezoek bij referente en een korte vakantie in Nederland. Eiser stelt dat hij zijn band met referente niet kan aantonen met objectieve bewijsstukken, omdat zij vrienden zijn. Eiser is eerder in Nederland geweest en hij is ook recentelijk in Turkije geweest. Nadien is hij tijdig teruggekeerd naar Iran. Dit toont volgens eiser aan dat hij nimmer de intentie heeft gehad om illegaal te migreren. Eiser licht toe dat hij een multi-entry visum heeft aangevraagd om papierwerk uit te sparen voor zijn eventuele volgende reis. Dat er kennelijk in het verleden personen naar Nederland zijn gereisd waarvoor referente garant stond en dat deze personen vervolgens in Nederland zijn gebleven op grond van een asielvergunning, betekent niet dat referente de intentie had om hen in Nederland te houden. Zij waren réfugié sur place en konden niet terugkeren naar Iran.
4. Eiser voert verder aan dat hij de sociale binding met Iran voldoende heeft aangetoond. Eiser heeft de voogdij over zijn zoon wel degelijk onderbouwd. Ook is zijn hele leven en netwerk van familie en vrienden in Iran. Voorts stelt eiser dat hij ook de economische binding met Iran voldoende heeft aangetoond. Hij heeft een goed en stabiel leven in Iran. Eiser kan over drie tot vier jaar met pensioen gaan en hij zal dit niet riskeren door zich illegaal te vestigen in Nederland. Verweerder heeft in de procedure niet gevraagd naar bankafschriften waar het salaris van eiser op wordt gestort. Bovendien meent eiser dat hij dit voldoende heeft aangetoond door het overleggen van de werkgeversverklaring, de bankverklaring en de arbeidsovereenkomst. Desondanks heeft eiser de meest recente salarisstroken overgelegd in beroep met daarbij een bankoverzicht. Voor zover verweerder stelt dat uit eisers bankverklaring is af te lezen dat er een bedrag van € 26.281,- op zijn bankrekening is gestort, waarvan de herkomst niet te herleiden is, legt eiser uit dat dit aandelen betreft die hij heeft verkocht aan derden. Referente kan niet garant staan omdat zij niet aan de vereisten voldoet, maar dat is ook niet nodig omdat eiser zelf aan de vereisten voldoet. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte twijfelt aan zijn tijdige terugkeer naar Iran vanwege de verslechterde politieke situatie in Iran. Het belang van eiser is niet meegewogen in de besluitvorming.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat elke aanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Het enkele feit dat eiser eerder een visum heeft gekregen, betekent niet zonder meer dat hij nu opnieuw een visum moet krijgen. Daaraan doet ook niet af dat er in zijn persoonlijke omstandigheden - naar gesteld - nagenoeg niets is gewijzigd. Verweerder mag bij de beoordeling van de aanvraag ook andere omstandigheden, zoals de situatie in het land van herkomst meewegen. Deze situatie kan wel veranderd zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij vanwege de huidige situatie in Iran kritischer heeft mogen kijken naar de visumaanvraag van eiser. De huidige situatie in Iran is anders dan de situatie ten tijde van de vorige visumaanvraag van eiser.
Het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn relatie met referente niet heeft aangetoond. Eiser heeft slechts zijn verklaring en de verklaring van referente overgelegd. De rechtbank overweegt dat niet alleen een familieband kan worden aangetoond met bewijsstukken, maar dat dit ook geldt voor een vriendschap. De gemachtigde van verweerder heeft diverse voorbeelden genoemd op de zitting, zoals WhatsApp berichten, e-mails, foto’s, etcetera, en eiser heeft hier niets tegenover gesteld. De enkele stelling van eiser dat hij de vriendschap met referente niet kan aantonen, heeft verweerder dus terecht onvoldoende geacht.
7. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser en referente over het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf tegenstrijdig zijn. Zo stroken de verklaringen over de duur van het beoogde verblijf niet met elkaar en ook over de aard van de relatie is wisselend verklaard. Op de zitting heeft referente toegelicht dat haar verklaring afwijkt van die van eiser, omdat zij allebei, apart van elkaar, hun eigen verklaring hebben gegeven. Dit neemt echter niet weg dat verweerder het vreemd heeft mogen vinden dat de verklaringen over bepaalde feiten, zoals de duur van het beoogde verblijf, van elkaar afwijken. Verweerder heeft het ook opmerkelijk mogen vinden dat het visum voor meerdere inreizen is aangevraagd en heeft de praktische verklaring die hiervoor is gegeven – om papierwerk te voorkomen bij een volgende aanvraag – een onvoldoende onderbouwing mogen vinden. De beroepsgrond slaagt niet.
De sociale binding met het land van herkomst8. Eiser heeft in beroep een verklaring overgelegd waarin staat dat hij de voogdij heeft over zijn zoon. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze verklaring niet voldoende is om aan te kunnen nemen dat eiser een zodanige sociale binding met Iran heeft, dat terugkeer is gewaarborgd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de verklaring over de voogdij geen officieel document is en dat eiser met deze verklaring bovendien niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg draagt voor zijn zoon. De gemachtigde van verweerder heeft er op de zitting bovendien terecht op gewezen dat de verklaring pas op een laat moment is opgesteld en dat eiser niet heeft onderbouwd dat dit het enige mogelijke bewijsstuk is. Verweerder mag meer bewijs verwachten van eiser over zijn stelling dat hij de dagelijkse zorg heeft over zijn zoon. De stelling van eisers gemachtigde op zitting dat het in Iran gebruikelijk is dat kinderen van zeven jaar en ouder na een scheiding bij de vader gaan wonen vindt de rechtbank, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende om dit zonder meer aan te kunnen nemen. Het is aan eiser om aan te tonen dat hij de dagelijkse zorg heeft over zijn zoon en dit te onderbouwen met bewijsstukken. Hierin is hij niet geslaagd.
Voorts heeft verweerder kunnen concluderen dat de stelling van eiser dat hij in Iran een netwerk heeft van vrienden en familie eveneens onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat hij een dermate sterke sociale binding met Iran heeft dat terugkeer is gewaarborgd. Eiser heeft deze stelling bovendien evenmin onderbouwd. De beroepsgrond faalt.
De economische binding met het land van herkomst9. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting erkend dat de overgelegde bankafschriften, in combinatie met de salarisstroken van drie maanden, op zichzelf voldoende zijn om aan te kunnen nemen dat eiser salaris heeft ontvangen. Verweerder stelt echter terecht dat dit nog steeds onvoldoende is om de economische binding met het land van herkomst aan te nemen. Het gaat namelijk slechts om een korte periode en eiser heeft verder geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Dat hij recentelijk aandelen heeft verkocht en binnenkort met pensioen gaat duidt ook op een minder sterke economische binding met Iran. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij zijn pensioenrechten verliest als hij in Nederland zou blijven en verweerder heeft ook vraagtekens mogen plaatsen bij de recent verkochte aandelen. Verweerder heeft alles in samenhang bezien en heeft terecht geconcludeerd dat eiser de economische binding met het land van herkomst onvoldoende heeft aangetoond. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Hoorplicht10. Met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) kan slechts van het horen worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beoordeling of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar is afhankelijk van de inhoud van het (aanvullend) bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die van toepassing zijn.
11. Gelet op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, bezien in het licht van het primaire besluit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit en dat daarom het bezwaar kennelijk ongegrond was. Van een schending van de hoorplicht is dus geen sprake.
Conclusie12. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder de visumaanvraag van eiser terecht afgewezen. Dat eiser in het verleden wel een visum heeft gekregen en ook weer naar Iran is teruggekeerd heeft verweerder niet doorslaggevend hoeven vinden. Dat referente eerder garant heeft gestaan voor diverse mensen die vervolgens een verblijfsvergunning hebben aangevraagd en gekregen, maar dat voor haar niet duidelijk is op welke personen verweerder precies doelt, is gelet op het bovenstaande oordeel dat de visum aanvraag terecht is afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het verblijf en de tijdige terugkeer naar Iran niet zijn aangetoond, niet van belang en behoeft daarom geen verdere bespreking.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier, op 15 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak
,voor zover nodig
,alsnog in het openbaar uitgesproken.
- de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen -
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Dit zijn afwijzingsgronden van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel ii en onderdeel b van de Visumcode.