In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Eritrees kind dat in Ethiopië verblijft, heeft de aanvraag ingediend op basis van zijn vermeende pleegkindrelatie met een referent die in Nederland verblijft. De aanvraag werd afgewezen omdat de identiteit van eiser niet voldoende kon worden vastgesteld en er geen bewijs was voor de pleegouder-kindrelatie. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn identiteit en de familiebanden. Tijdens de zitting zijn zowel eiser als de referent en een tolk verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tegenstrijdige informatie is over de identiteit van eiser, maar ook dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de minderjarigheid van eiser en de omstandigheden waarin hij zich bevindt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de grootouders van eiser gehoord dienen te worden. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.