ECLI:NL:RBDHA:2020:4417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
NL20.10861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had verzocht om te bezien of de termijn voor de tenuitvoerlegging van de overdracht aanvangt met de beslissing op het beroep. Dit verzoek werd gedaan in het kader van de Dublinverordening, die regels stelt aan de overdracht van asielzoekers tussen lidstaten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vreemdeling zelf geen verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend en dat het verzoek van de IND om de overdrachtstermijn te omzeilen in strijd is met de uitgangspunten van de Dublinverordening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het niet mogelijk is om de overdrachtstermijn te stuiten of te schorsen in uitzonderlijke situaties zoals de coronapandemie. De voorzieningenrechter heeft ook benadrukt dat de Dublinverordening bindende termijnen kent en dat verzoekster geen bevoegdheid heeft om deze termijnen te negeren. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat de standpunten van partijen geen nadere toelichting vereisten. De behandeling van het beroep zal in overleg met partijen worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10861

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verzoekster,

en
[naam], geboren op [geboortedag] 1992 en van Nigeriaanse nationaliteit, betrokkene,
[V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van betrokkene tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep op 28 april 2020 ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL20.9590.
Op 8 mei 2020 is aan partijen via een digitaal bericht medegedeeld dat de rechtbank in verband met de ontwikkelingen rondom het coronacrisis heeft besloten om de zaak schriftelijk voort te zetten en een fysieke zitting achterwege wordt gelaten, tenzij partijen aangeven gehoord te willen worden. De voorzieningenrechter heeft hierop op 13 mei 2020 een reactie van verzoekster ontvangen, waarin wordt verzocht (ambtshalve) een voorlopige voorziening of ordemaatregel te treffen. Bij digitaal bericht van 13 mei 2020 heeft betrokkene in reactie daarop aangegeven inhoudelijk te willen reageren voor zover het verzoek zou worden gehonoreerd. Dit is echter niet aan de orde, zodat het onderzoek in deze zaak op 18 mei 2020 is gesloten

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In het tweede lid van artikel 8:81 Awb is bepaald dat een verzoek om voorlopige voorziening kan worden gedaan door een partij in de hoofdzaak indien bij de rechtbank beroep is ingesteld.
2. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder zitting. De voorzieningenrechter acht in dit geval termen aanwezig om van vorenbedoelde bevoegdheid gebruik te maken omdat de standpunten van partijen geen nadere toelichting vragen.
3. Op 20 maart 2020 is een claimakkoord tot stand gekomen waardoor de verantwoordelijkheid van Italië voor de asielaanvraag van betrokkene vaststaat.
4. De voorzieningenrechter is verzocht om hangende het beroep met zaaknummer NL20.9550 een voorlopige voorziening of ordemaatregel te treffen om te bewerkstelligen dat de termijn voor de tenuitvoerlegging van de overdracht aanvangt met de beslissing op het beroep.
5. Allereerst wijst de voorzieningenrechter er op dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen als een van de partijen hierom verzoekt. Een ordemaatregel is niet afhankelijk van het verzoek van partijen en kan ambtshalve geschieden. Voor zover verzoekster heeft verzocht om een ordemaatregel en anders de rechter vraagt om te bezien of ambtshalve een voorlopige voorziening kan worden getroffen zal de voorzieningenrechter dit kwalificeren als een kennelijke verschrijving. De bedoeling van het verzoek is immers duidelijk; de rechter wordt verzocht om te voorkomen dat de termijn voor de Dublin-overdracht ongebruikt verstrijkt doordat feitelijke overdrachten tijdelijk niet kunnen worden gerealiseerd in verband met de reisbeperkingen ten gevolge van – kort gezegd – de corona‑maatregelen.
6. De voorzieningenrechter acht dit verzoek onbegrijpelijk.
7. In de brief van 8 april 2020, die als toelichting op dit verzoek is overgelegd, wordt – terecht – uiteengezet dat de termijnen die de Dublinverordening kent bindend zijn en dat de Dublinverordening niet voorziet in de mogelijkheid om in buitengewone omstandigheden van deze termijnen af te wijken. Verzoekster heeft geen bevoegdheid om de overdrachtstermijn te stuiten als de feitelijke overdracht niet kan plaatsvinden vanwege een pandemie. Het is verzoekster ook niet toegestaan om een overdracht te laten plaatsvinden als de termijn voor overdracht, ongeacht de oorzaak hiervoor, is verstreken. Gelet hierop wekt het bevreemding dat aan de rechter wordt verzocht om “
te bezien of er mogelijkheden zijn om te bewerkstelligen dat de termijn voor de tenuitvoerlegging van de overdracht aanvangt met de beslissing op beroep”. Verzoeker vraagt hiermee, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, of de rechter de overdrachtstermijn van Dublinverordening wil omzeilen en daarmee een uitspraak wil doen die in strijd is met de ratio van de overdrachtstermijn, zoals opgenomen in de Dublinverordening. De voorzieningenrechter zal hier daarom niet in mee gaan. De ratio van de Dublinverordening is om snel duidelijkheid te verschaffen aan de vreemdeling over de verantwoordelijkheid van een lidstaat voor de behandeling van een asielverzoek en voorziet niet in het stuiten of schorsen van de overdrachtstermijn in een uitzonderlijke situatie, zoals de uitbraak van een pandemie op het grondgebied van de lidstaten. Verzoekster tracht met dit verzoek dan ook op oneigenlijke wijze te bewerkstelligen dat de overdrachtstermijn wordt gestuit en eerst aanvangt na de beslissing van de rechter op het beroep.
8. De voorzieningenrechter heeft reeds eerder overwogen dat het toewijzen van een voorziening enkel om de overdrachtstermijn te schorsen en de feitelijke overdracht op het moment dat de beperkende corona-maatregelen zijn opgeheven alsnog mogelijk te maken in strijd is met de uitgangspunten van de Dublinverordening en de “
Mededeling van de Commissie – COVID-19: Richtsnoeren betreffende de uitvoering van de relevante EU-bepalingen op het gebied van de asiel- en terugkeerprocedures en betreffende hervestiging” van 17 april 2020 (2020/ 126/02). De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar de uitspraak van 21 april 2020, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBDHA:2020:3658.
Ook het ambtshalve treffen van een ordemaatregel uitsluitend om te verzekeren dat de corona-crisis de feitelijke overdracht niet belemmert is in strijd is met de Dublinverordening en de strekking van de bovenstaande mededeling van de Europese Commissie en dus niet aan de orde.
9. Het toewijzen van een voorlopige voorziening dan wel het treffen van een ordemaatregel is overigens geen “
efficiënte en pragmatische oplossing voor alle partijen” zoals betoogd door verzoekster. Immers, voor betrokkene heeft het verstrijken van de overdrachtstermijn tot gevolg dat Nederland de behandeling van het asielverzoek aan zich moet trekken en dat is precies de inzet van de Dublinprocedure. De motivering dat met het schorsen van de overdrachtstermijn ook voor betrokkene een oplossing wordt beoogd is dan ook onbegrijpelijk.
10. De voorzieningenrechter zal partijen niet verder in de gelegenheid stellen om inhoudelijk te discussiëren over dit verzoek. Het verzoek wordt afgewezen en de behandeling van het beroep zal niet worden aangehouden maar in overleg met partijen worden voortgezet zodat spoedig uitspraak kan worden gedaan.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. van Lokven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op: 19 mei 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.