ECLI:NL:RBDHA:2020:4399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een urgentieverklaring voor huisvesting op basis van medische en sociale omstandigheden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2020 uitspraak gedaan over de weigering van een urgentieverklaring voor huisvesting aan eiseres, die zich in een problematische woonsituatie bevond. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring vanwege haar medische problematiek en de problemen van haar minderjarige zoon. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Delft, waarna eiseres in beroep ging en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 8 mei 2020, die via Skype plaatsvond, werd de zaak besproken. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen levensontwrichtende of levensbedreigende situatie was die de urgentieverklaring rechtvaardigde. Eiseres had weliswaar medische klachten, maar deze waren niet voldoende onderbouwd in relatie tot haar woonsituatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres in redelijkheid geen aanspraak kon maken op de hardheidsclausule van de Huisvestingsverordening, en dat zij een nieuwe aanvraag kon indienen in het licht van gewijzigde omstandigheden. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechter niet alleen uitspraak deed op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep zelf. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/3045 en SGR 20/725
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 mei 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Seker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Stigter).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 23 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (SGR 20/725 HUISV). Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SGR 20/3045 HUISV).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft met behulp van Skype plaatsgevonden op 8 mei 2020. Eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder hebben aan de Skype-zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
1.1.
Eiseres heeft op 17 mei 2019 een urgentieverklaring aangevraagd wegens haar eigen
medische problematiek (psychische klachten) en problemen van haar minderjarige zoon [minderjarige] (ontwikkelingsproblematiek). Ten tijde van de aanvraag was zij met haar partner en twee minderjarige kinderen woonachtig in een tweekamerwoning op het adres [adres 1] te [plaats] . Volgens eiseres wordt het tijdelijk huurcontract voor deze woning niet verlengd en komt het gezin op straat te staan. Eiseres heeft een niet-ondertekende huurovereenkomst overgelegd, waarin is vermeld dat de huurovereenkomst voor deze woning is aangegaan voor 3 maanden, ingaande 1 mei 2018. Zij heeft een ondertekende huurovereenkomst voor deze woning overgelegd, voor de duur van 6 maanden, ingaande 1 december 2018. Voorts is een ondertekende huurovereenkomst voor deze woning overgelegd, voor de duur van 3 maanden, ingaande 1 juni 2019. Deze termijn is door de verhuurder uit coulance verlengd tot 1 september 2019.
1.2.
Op 6 juni 2019 heeft de Delftse Adviescommissie Voorrangsbepaling (DAV) verweerder geadviseerd de aanvraag af te wijzen. Volgens de DAV is niet voldaan aan artikel 32, tweede lid, onder a, van de Huisvestingsverordening en voorts heeft de DAV geconstateerd dat een tijdelijk (huur)contract, zoals eiseres heeft, niet verlengd kan worden. Als dit wel wordt verlengd, wordt het een contract voor onbepaalde tijd en kan de verhuurder de huurder niet zomaar uit huis zetten. Eiseres heeft een woning.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de DAV, de aanvraag afgewezen.
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag in het bestreden besluit gehandhaafd
en daaraan ten grondslag gelegd dat in het geval van eiseres geen sprake is van een levensbedreigende of levensontwrichtende situatie. Eiseres heeft bij de hoorzitting op
3 oktober 2019 meegedeeld dat haar gezin per 1 september 2019 voor de duur van 6 maanden een andere woning heeft en dat zij daarna op zoek moeten naar een andere woning. Eiseres heeft bij e-mail van 15 november 2019 nadere medische gegevens aangeleverd. Volgens verweerder blijkt uit de stukken van de huisarts en GGZ Delfland niet dat de psychische toestand van eiseres en de ontwikkelingsproblemen van haar zoon zijn te relateren aan de woonsituatie. Voorts is niet gebleken dat sprake is van een acute (medische) noodsituatie op grond waarvan eiseres binnen drie maanden nieuwe woonruimte behoeft. De verhuizing naar de nieuwe woning per 1 september 2019 heeft de situatie ook niet veranderd. Verweerder hanteert thans voor de afwijzing van de aanvraag als wettelijke grondslag artikel 4:7, eerste lid, onder a en b, van de Huisvestingsverordening Delft 2019 (de Verordening), zoals nader uitgewerkt in artikel 2.2.3. van de Beleidsregel urgentieverklaringen Delft 2019 (de Beleidsregel). Het overgangsrecht, neergelegd in artikel 8:2, eerste lid, van de Verordening en artikel 5:1, tweede lid, van de Beleidsregel, is in dit geval niet van toepassing, nu niet is gebleken dat de Nieuwe Huisvestingsverordening 2015 en de Uitvoeringsregels voorrangsbepaling gemeente Delft 2015 gunstiger zijn voor eiseres.
Verweerder ziet in het door eiseres aangevoerde voorts geen reden om toepassing te geven aan de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 7:3 van de Verordening.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift vermeld dat eiseres, gelet op de informatie uit de Basisregistratie Persoen, per 19 september 2019 met haar gezin is ingeschreven op het adres [adres 2] te [plaats] en dat eiseres blijkbaar na de verhuizing naar dit adres nog steeds (woon)problemen ervaart. Voorts is verweerder nader ingegaan op de overgelegde medische stukken.
3. Eiseres kan zich, op hierna te bespreken gronden, met het bestreden besluit niet
verenigen. Zij stelt dat zij met haar gezin de woning waar zij thans verblijft moet verlaten per 1 maart 2020. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij de woning moeten verlaten per
1 juni 2020.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is
onderdeel van de uitspraak.
5. De door verweerder bij het bestreden besluit toegepaste wettelijke grondslag is niet in geschil.
6. Verweerder is ingegaan op de door eiseres overgelegde medische stukken.
Uit de brief van GGZ Delfland van 16 mei 2019 blijkt dat de behandeling van eiseres aldaar op 19 april 2019 is beëindigd. Zij had aangegeven dat haar klachten op dat moment grotendeels werden veroorzaakt door psychosociale problemen en relatieproblematiek. Uit de diverse intakegegevens blijkt voorts dat eiseres heeft aangegeven dat de psychotische klachten zijn begonnen in 2011, dat zij in 2014 in Irak een psychotische episode heeft gehad en dat zij in 2018 veel stress ervaarde na net terug te zijn in Nederland. Uit de brief van Delft Support van 5 april 2019 blijkt dat de zoon van eiseres gedragsproblemen heeft, maar niet waardoor en wanneer die problemen zijn ontstaan. In de brief van Ipse de Bruggen van 9 april 2019 is vermeld dat de woning niet is afgestemd op het huisvesten van een gezin en dat het wenselijk is dat het gezin een grotere woning krijgt.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat uit het voorgaande en ook uit het dossier van de huisarts niet blijkt in hoeverre dit alles verband houdt met de woonsituatie op de Phoenixstraat en daarnaast is niet onderbouwd dat alle klachten evenzeer verband houden met de woonsituatie op de Hendrik Tollenstraat.
Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een levensontwrichtende of levensbedreigende situatie, zodat eiseres niet voor een voorrangsverklaring in aanmerking diende te komen.
7. Ter zitting heeft verzoekster naar voren gebracht dat zij met haar gezin per
1 juni 2020 voor enkele maanden in de opvang kan komen. Zij meent dat dit hetgeen zij heeft aangevoerd bevestigt. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat dit een nieuwe omstandigheid is, die niet bekend was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en waarmee geen rekening kon worden gehouden. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat eiseres in verband met de gewijzigde omstandigheden een nieuwe aanvraag kan indienen. Eiseres heeft ter zitting te kennen gegeven zich hiervan bewust te zijn.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in hetgeen eiseres heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van de in artikel 7:3 van de Verordening opgenomen hardheidsclausule.
9. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 mei 2020 door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Delft houdende regels omtrent huisvesting (Huisvestingsverordening Delft 2019)
Artikel 4:1, voor zover hier van belang:
1. Burgemeester en wethouders beslissen slechts op de aanvraag, nadat de toetsingscommissie over de aanvraag een advies heeft uitgebracht.
Artikel 4:7, voor zover hier van belang:
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 4:5 genoemde omstandigheden voordoet en indien een woonsituatie binnen de gemeente naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat:
a. levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt; of
b. één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting van het huishouden optreedt en de leden zelf niet in staat zijn dit op te lossen.
Artikel 7:3
Burgemeester en wethouders kunnen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft houdende regels omtrent urgentie (Beleidsregel urgentieverklaringen Delft 2019)
Artikel 2.2.3.
1. Het gaat in dit artikel om de urgentiecategorie sociaal- of medische urgentie. Het college kan een woningzoekende in deze urgentiecategorie indelen, indien:
a. er geen sprake is van een afwijzingsgrond zoals vastgelegd in artikel 4:5 van de verordening;
b. de woonsituatie van de aanvrager zich in de gemeente Delft afspeelt;
c. naar het oordeel van het college door sociale of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat:
o levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt; of
o één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting van het huishouden optreedt en de leden zelf niet in staat zijn dit op te lossen.
2. Van een levensbedreigende of levensontwrichtende situatie is sprake wanneer de aanvrager (of een van de leden van zijn huishouden), in samenhang met ernstige woonproblemen, niet meer in staat is zelfstandig te functioneren in gezin (of als alleenstaande).
3. Er in ieder geval sprake van volledige ontwrichting van het huishouden als bedoeld in artikel 4:7, eerste lid onder b, van de verordening wanneer:
a. Een persoon kan uitstromen uit instelling voor maatschappelijke opvang, beschermd wonen, begeleid wonen, residentiële instellingen voor verslavingszorg, geestelijke gezondheidszorg, jeugdzorg (met verblijf) en detentie waarbij:
o De persoon daadwerkelijk verblijft in de betreffende voorziening en daarmee verhindert dat er nieuwe instroom kan plaatsvinden, of de persoon daadwerkelijk verblijft in de voorziening en wordt ontslagen;
o Er is sprake van een doorlopen hersteltraject;
o De behandelende, of begeleidende instantie bevestigd dat de aanvrager aan dit traject actief en met voldoende gevolg heeft deelgenomen;
o De behandelende, of begeleidende instantie een contactpersoon ter beschikking stelt die betrokken wordt bij de uitvoering van de urgentie.
b. Hierbij maakt het college de volgende voorbehouden:
o Er is geen sprake van volledige ontwrichting wanneer alternatieve vormen van huisvesting in het kader van uitstroom Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen beschikbaar zijn, tenzij het betrekken van een zelfstandige woning naar oordeel van de behandelaar de beste ondersteuning biedt voor herstel;
o de weigeringsgronden zoals gesteld in de huisvestingsverordening Delft 2019 artikel 4:5 onder a, b, i, j, k, m & n van de verordening blijven van toepassing;
o een urgentieverklaring afgegeven op basis van bovenstaande overweging zal altijd worden toegekend in de vorm van een eenmalig bemiddelingsaanbod, als bedoel in artikel 4:8, vijfde lid van de verordening;
o een urgentieverklaring afgegeven op basis van bovenstaande overweging bevat
een standaard zoekprofiel, tenzij op basis van de urgentieaanvraag, of op advies van
de behandelende, of begeleidende instantie aanleiding bestaat om daarvan af te
wijken;
o Het is de corporatie die het woningaanbod doet nadrukkelijk toegestaan
aanvullende voorwaarden te stellen bij verhuur van de woning indien zij daarvoor
de noodzaak ziet.
Hoofdstuk 4
In artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening is bepaald dat het college bevoegd is om in gevallen waarin de toepassing van de verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijen van deze verordening. Deze hardheidsclausule is ook van toepassing op de beleidsregels urgentieverklaring. Het advies tot het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule wordt gemotiveerd in het advies van de toetsingscommissie. De motivering voor de toepassing van de hardheidsclausule wordt in de beschikking opgenomen.