ECLI:NL:RBDHA:2020:4394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die eerder werkzaam was als algemeen medewerker, had een Ziektewetuitkering ontvangen na zich ziek te melden vanwege rug- en heupklachten. De uitkering werd per 12 maart 2019 beëindigd op basis van een beoordeling die stelde dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn loon te verdienen met de voor hem geduide functies. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eiser voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische beperkingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen specifieke gronden had aangevoerd tegen de geduide functies en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, maar vanwege de coronamaatregelen niet op een openbare zitting. De uitspraak zal later openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5936

uitspraak van de enkelvoudig kamer van 30 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.C. Mourits),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de Ziektewet (ZW) per 12 maart 2019 beëindigd.
Bij besluit van 6 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft dit nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 18 februari 2020 ontbrekende stukken toegezonden.
In verband met verhindering van de gemachtigde van eiser is het op 20 februari 2020 geplande onderzoek ter zitting uitgesteld.
Het onderzoek ter zitting zou vervolgens plaatsvinden op 9 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus heeft er met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser was tot 1 december 2017 werkzaam als algemeen medewerker bij Allround Cleaning Services B.V. voor 37,93 uur per week. Aan eiser is met ingang van 1 december 2017 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Hij heeft zich op 12 februari 2018 vanuit de WW ziek gemeld in verband met rug- en heupklachten. Met ingang van 1 maart 2018 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de zogeheten ‘Eerstejaars Ziektewet-beoordeling’ (EZWb) heeft een beoordeling plaatsgevonden naar aanleiding waarvan verweerder het primaire besluit heeft genomen.
2. Het primaire besluit berust op het standpunt dat eiser met de voor hem geduide functies per 11 februari 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Om die reden heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser, met inachtneming van een uitlooptermijn, per 12 maart 2019 beëindigd. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
3. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiser voert hiertoe aan dat de medische rapportage in de bezwaarschriftprocedure, het aanvullend onderzoek en de bestudering van gegevens aanleiding geven om aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te nemen. Dit heeft echter niet geleid tot gegrondverklaring van zijn bewaar. Volgens eiser is niet, althans onvoldoende, rekening gehouden met zijn medische beperkingen.
4. In artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) moet onder ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
Ingevolge artikel 19aa ZW heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 19ab ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1
De primaire verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur van 17 december 2018 psychisch en lichamelijk onderzocht. Voorts heeft de primaire verzekeringsarts dossierstudie verricht en daarbij kennis genomen van een rapportage van 17 mei 2018 van [arts] , arts, opgemaakt naar aanleiding van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in verband met een beoordeling in het kader van de wet verbetering Poortwachter. Ook heeft de primaire verzekeringsarts kennis genomen van een brief van de huisarts van 1 juni 2018 en van een telefoonrapportage van arts [arts] van 9 juli 2018, in bovengenoemd kader. De primaire verzekeringsarts overweegt dat sprake is van chronische rugklachten, sinds 1997 in wisselende mate bestaand. Er zijn ten tijde van het onderzoek alleen enige afwijkingen aantoonbaar die wijzen op artrose/discopathie laag lumbaal. Er zijn volgens de primaire verzekeringsarts geen aanwijzingen voor neurologische afwijkingen, heuppathologie of ernstige bewegingsstoornissen van de wervelkolom. Voorts acht de primaire verzekeringsarts opvallend dat er feitelijk geen enkele behandeling heeft plaatsgevonden behoudens anamnestisch korte periode van gebruik van pijnstillers. Dit duidt volgens de primaire verzekeringsarts niet op ernstige beperkingen of veel lijdensdruk. De primaire verzekeringsarts acht eiser tot meer in staat qua rugbelasting dan hij aangeeft te kunnen. De primaire verzekeringsarts concludeert dat eiser ongeschikt is voor rugbelastend werk en geschikt is voor rugsparend werk. Er zijn beperkingen ten aanzien van zwaardere statische en dynamische rugbelasting. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een FML van 17 december 2018.
6.2
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b) op 5 juli 2019 een rapport uitgebracht. Hiertoe heeft de verzekeringsarts b&b dossieronderzoek verricht, waarbij hij kennis heeft genomen van de medische gronden van het bezwaar van eiser. Voorts is hij aanwezig geweest bij de hoorzitting op 10 mei 2019 en heeft hij aansluitend aanvullend verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht door eiser psychisch en lichamelijk te onderzoeken. De verzekeringsarts b&b overweegt dat het aanvullende eigen onderzoek en bestudering van de gegevens aanleiding geven om aanvullende beperkingen aan te nemen in de FML. Volgens de verzekeringsarts b&b voldoet eiser niet aan de criteria om aan te nemen dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Uit aanvullend onderzoek is gebleken dat eiser een hernia heeft en slijtageklachten. Er is geen operatie geïndiceerd. Het voorgaande geeft aanleiding om forsere beperkingen aan te nemen in de rugbelasting. Daaronder valt ook een beperking voor langdurig zitten. Beweging is geïndiceerd en afwisseling van houding is aan de orde. Ook is een beperking voor het zitten aan de orde. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn de zeer forse beperkingen die eiser aangeeft niet in verhouding met de medische feiten. Er worden daarom wel meer beperkingen aangenomen, maar niet in de mate die door eiser wordt geclaimd. Ook neemt de verzekeringsarts b&b lichte psychische beperkingen aan vanwege surmenage klachten veroorzaakt door psychosociale omstandigheden. Een urenbeperking is niet aan de orde. De verzekeringsarts b&b heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een aangepaste FML van 5 juli 2019, die geldig is vanaf 17 december 2018.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiser per de datum in geding niet juist zou hebben vastgesteld. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts b&b alle klachten van eiser in zijn beoordeling heeft betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien. Het door hem verrichte aanvullende onderzoek en het dossieronderzoek hebben aanleiding gegeven om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen. De verzekeringsarts b&b motiveert in zijn rapport naar het oordeel van de rechtbank voldoende waarom hij niet meegaat in de door eiser geclaimde zeer forse beperkingen. De verzekeringsarts b&b overweegt daartoe dat deze geclaimde beperkingen niet in verhouding zijn met de medische feiten, te weten zijn bevindingen bij aanvullende onderzoeken, de ingezette behandelingen en de bevindingen bij functioneel onderzoek. Voorts overweegt de rechtbank dat door eiser in beroep geen nadere medische informatie is overgelegd op grond waarvan meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen.
6.4
Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen kan niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Aan hoe eiser zelf zijn klachten ervaart, komt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toe. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit.
7.1
De rechtbank constateert dat eiser geen specifieke op de geduide functies gerichte gronden heeft aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies voor eiser per 11 februari 2019.
7.2
Het voorgaande betekent dat verweerder terecht de ZW-uitkering van eiser per 12 maart 2019 heeft beëindigd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 april 2020 door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Laterveer-Runderkamp, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.