1.1Eiser was tot 1 december 2017 werkzaam als algemeen medewerker bij Allround Cleaning Services B.V. voor 37,93 uur per week. Aan eiser is met ingang van 1 december 2017 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Hij heeft zich op 12 februari 2018 vanuit de WW ziek gemeld in verband met rug- en heupklachten. Met ingang van 1 maart 2018 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de zogeheten ‘Eerstejaars Ziektewet-beoordeling’ (EZWb) heeft een beoordeling plaatsgevonden naar aanleiding waarvan verweerder het primaire besluit heeft genomen.
2. Het primaire besluit berust op het standpunt dat eiser met de voor hem geduide functies per 11 februari 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Om die reden heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser, met inachtneming van een uitlooptermijn, per 12 maart 2019 beëindigd. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
3. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiser voert hiertoe aan dat de medische rapportage in de bezwaarschriftprocedure, het aanvullend onderzoek en de bestudering van gegevens aanleiding geven om aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te nemen. Dit heeft echter niet geleid tot gegrondverklaring van zijn bewaar. Volgens eiser is niet, althans onvoldoende, rekening gehouden met zijn medische beperkingen.
4. In artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) moet onder ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
Ingevolge artikel 19aa ZW heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 19ab ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.