ECLI:NL:RBDHA:2020:4343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
09/842432-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen en bezit van cocaïne en vuurwerk met vrijspraak voor valse horloges

Op 7 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De veroordeling betreft onder andere het dealen, bezit en voorbereidingshandelingen voor cocaïne, evenals het bezit en de verkoop van een grote hoeveelheid verboden vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk ongeveer 17,3 gram cocaïne heeft gehad en professioneel vuurwerk, waaronder 24 Cobra 6 en 19.320 nitraten, zonder de vereiste vergunningen. De verdachte is echter vrijgesproken van het in voorraad hebben van drie valse Rolexhorloges, omdat hij deze enkel voor eigen gebruik had en niet beroepsmatig handelde. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten die schadelijk zijn voor de gezondheid en de samenleving. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het advies van de reclassering, die verdere begeleiding aanbeveelt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842432-19
Datum uitspraak: 7 mei 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting ‘Alphen aan den Rijn’, locatie Eikenlaan, te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 april 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K.J.R. van Halderen, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B. van Elst, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat hij:
1.
op of omstreeks 1 juli 2019 tot en met 7 januari 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 17,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
op of omstreeks 07 januari 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 17,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
op of omstreeks 07 januari 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen:
- diverse ponypacks en/of bolletjes cocaïne; en/of
- een of meer weegschalen; en/of
- gripzakjes; en/of
- een of meer mobiele telefoons (merk: Nokia); en/of
- zak met poeders,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 december 2019 tot en met 1 januari 2020 te Den Haag, althans in Nederland, samen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten
- Cobra 6; en/of
- Cobra 11; en/of
- Nitraten; en/of
voorhanden heeft gehad en/of ter beschikking heeft gesteld aan een of meer anderen;
5.
hij op of omstreeks 07 januari 2020, te 's-Gravenhage, al dan niet opzettelijk vuurwerk, te weten 24 Cobra 6 en 19.320 nitraten, buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 van het Vuurwerkbesluit, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk, artikel 2.2.1 van het Vuurwerkbesluit, waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 van het Vuurwerkbesluit,
voorhanden heeft gehad, immers had hij verdachte, dit (consumenten)vuurwerk voorhanden in een loods/schuur/kelderbox gelegen aan/behorende bij de [adres] te
's-Gravenhage;
6.
hij in of omstreeks 11 december 2019 tot en met 7 januari 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk
a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of
c. waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, waren voorzien, en/of
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en/of
e. waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden, te weten jassen voorzien van het merk Woolrich,
heeft verkocht, te koop heeft aangeboden, afgeleverd, uitgedeeld en/of in voorraad gehad, terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt en/of het plegen van dit misdrijf als bedrijf heeft uitgeoefend;
7.
hij op of omstreeks 7 januari 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk
a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of
c. waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, waren voorzien, en/of
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en/of
e. waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden, te weten drie horloges voorzien van het merk Rolex en/of drie jassen voorzien van het merk Woolrich,
in voorraad heeft gehad, terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt en/of het plegen van dit misdrijf als bedrijf heeft uitgeoefend.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het medeplegen van de verkoop van vuurwerk (feit 4) en het beroeps- of bedrijfsmatig in voorraad hebben van valse Rolexhorloges (feit 7). Van die onderdelen moet de verdachte worden vrijgesproken. Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde medeplegen en de verkoop van Cobra 11 vuurwerk. Ten aanzien van de feiten 6 en 7 heeft hij integrale vrijspraak bepleit. Op specifieke verweren zal de rechtbank hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 tot en met 5
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de feiten 1, 2, 3 en 5 wettig en overtuigend bewezen. Nu de verdediging ten aanzien van deze feiten geen verweer heeft gevoerd, volstaat de rechtbank met een opsomming van de hierna aangehaalde bewijsmiddelen. Feit 4 acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van de hierna te noemen onderdelen. Gelet op de (merendeels) bekennende verklaring van de verdachte en het slechts partiele vrijspraakverweer van de verdediging zal de rechtbank ook hier volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019305265, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 606).
Feiten 1, 2 en 3
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 april 2020;
2. het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 8 januari 2020, met bijlage ‘Goederenlijst’ op p. 92-93;
3. het proces-verbaal van 5 februari 2020, p. 311;
4. het deskundigenverslag, op 4 februari 2020 opgemaakt en ondertekend door [naam] , NFI-deskundige op het gebied van forensische drugsanalyse, p. 313;
5. het proces-verbaal van 5 februari 2020, p. 320-321;
6. drie deskundigenverslagen, alle op 4 februari 2020 opgemaakt en ondertekend door [naam] , NFI-deskundige op het gebied van forensische drugsanalyse, p. 323-325.
Feiten 4 en 5
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 april 2020;
2. het proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2020, p. 459-470;
3. het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 8 januari 2020, p. 72-73, met bijlagen op p. 74-93;
4. het proces-verbaal van bevindingen van 14 januari 2020, p. 456-458.
Nadere bewijsoverweging feit 4
Zoals hiervoor al vastgesteld acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in de periode van 23 december 2019 tot en met 1 januari 2020 professioneel vuurwerk, te weten Cobra 6 en nitraten, voorhanden heeft gehad en ter beschikking heeft gesteld aan anderen. Dat geldt niet voor het bestanddeel ‘Cobra 11’. Anders dan de officier van justitie trekt de rechtbank uit het getapte telefoongesprek van 23 december 2019 niet de conclusie dat de verdachte hiervoor als bemiddelaar is opgetreden. Uit dat gesprek blijkt immers alleen dat de verdachte is gevraagd naar Cobra 11, waarop hij slechts te kennen heeft gegeven dat hij die niet heeft. Verder is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte vuurwerk in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft verkocht. Dit betekent dat de rechtbank de verdachte van deze onderdelen (partieel) zal vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde feit.
Feiten 6 en 7
De Woolrich jassen
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op de valsheid van de ten laste gelegde jassen voorzien van het merk Woolrich. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank opzet in voorwaardelijke vorm evenmin bewezen. Daartoe overweegt zij dat de verdachte de jassen heeft gekocht in een openbare winkelgelegenheid in een winkelstraat te Den Haag. De betreffende winkel (‘ [bedrijfsnaam] ’) maakte op Facebook reclame voor de jassen. Daar komt bij dat de door die winkel gevraagde prijzen niet zodanig onder de gangbare verkoopprijzen lagen, zoals dat bij outletstores gebruikelijk is, dat de verdachte ernstig rekening had moeten houden met de valsheid van de jassen. Gelet op deze specifieke omstandigheden volgt de rechtbank de officier van justitie niet in zijn standpunt dat op de verdachte een nadere onderzoeksplicht rustte naar de authenticiteit van de jassen alvorens deze te kopen. De rechtbank zal de verdachte dan ook al hierom van feit 6 integraal en van feit 7 partieel, dat wil zeggen van de drie jassen voorzien van het merk Woolrich, vrijspreken.
De rechtbank acht de volgende bewijsmiddelen voor feit 7 redengevend:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 april 2020, voor zover luidende - zakelijk weergegeven -:
Ik wist dat de drie horloges voorzien van het merk Rolex nep waren. Ik had deze alleen voor eigen gebruik.
2. het proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2020, p. 49, inhoudende:
Ik verbalisant zag dat [verdachte] tijdens de insluitingsfouillering een goudkleurige horloge van het merk Rolex om zijn linker pols had. (..) Ik hoorde [verdachte] hierop ongevraagd verklaren dat de Rolex nep was.
3. het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 8 januari 2020, met bijlage ‘Goederenlijst’ op p. 92, inhoudende:
Op woensdag 8 januari 2020 werd in de woning gelegen aan de [adres] te Den Haag het volgende in beslag genomen:
(..)
2 Rolex horloges.
De Rolex horloges
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte de drie onder feit 7 ten laste gelegde horloges voorzien van het merk Rolex beroeps- of bedrijfsmatig in voorraad had. De rechtbank zal de verdachte dan ook van het impliciet primair ten laste gelegde vrijspreken. Het impliciet subsidiair ten laste gelegde, het in voorraad hebben van een aantal valse merk horloges, acht de rechtbank wel bewezen. De verdachte heeft immers verklaard dat hij wist dat de drie horloges nep waren.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
op 1 juli 2019 tot en met 7 januari 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
omstreeks 07 januari 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 17,3 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
omstreeks 07 januari 2020 te 's-Gravenhage, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen:
- diverse ponypacks en bolletjes cocaïne; en
- weegschalen; en
- gripzakjes; en
- mobiele telefoons (merk: Nokia); en
- zak met poeders,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat
dezebestemd waren tot het plegen van dat feit;
4.
in de periode van 23 december 2019 tot en met 01 januari 2020 te Den Haag telkens opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten
- Cobra 6 en
- Nitraten
voorhanden heeft gehad en ter beschikking heeft gesteld aan anderen;
5.
omstreeks 07 januari 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk vuurwerk, te weten 24 Cobra 6 en 19.320 nitraten, buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 van het Vuurwerkbesluit, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk, artikel 2.2.1 van het Vuurwerkbesluit, waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 van het Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad, immers had hij verdachte, dit vuurwerk voorhanden in een kelderbox behorende bij de [adres] te 's-Gravenhage;
7.
omstreeks 07 januari 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk
a. valse of wederrechtelijk vervaardigde merken en
b. waren, die zelf valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had,
te weten drie horloges voorzien van het merk Rolex, in voorraad heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging typ- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank is hierboven tot een bewezenverklaring gekomen van het onder 7 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (in voorraad hebben van drie valse horloges voorzien van het merk Rolex). Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is aannemelijk geworden dat de verdachte deze horloges uitsluitend voor eigen gebruik in voorraad heeft gehad. Het gaat om een gering aantal, namelijk drie stuks. Dit betekent gelet op het bepaalde in artikel 337, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dat de verdachte niet strafbaar is. De rechtbank zal hem dan ook ter zake daarvan ontslaan van alle rechtsvervolging.
Voor het overige is de verdachte strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid anderszins uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een verplichting tot het hebben van een dagbesteding.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht aan de verdachte een aanmerkelijk lagere gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bezit, dealen en voorbereidingshandelingen voor dat dealen van cocaïne. Dit zijn ernstige feiten. Cocaïne is een voor de gezondheid van de mens schadelijke stof is. Bovendien gaat handel in drugs vergezeld van verschillende andere vormen van criminaliteit die de samenleving ontwrichten, waaronder door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte. De verdachte heeft zich hierom op geen enkel moment bekommerd en alleen zijn eigen financieel gewin na gejaagd.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bezit en verkoop van een grote hoeveelheid verboden vuurwerk. In totaal gaat het om 257 kilo. De verdachte had dit vuurwerk zonder vergunning of melding opgeslagen in een kelderbox bij zijn woning. Die opslag bracht brand- en explosiegevaar met zich. Ontbranding had voor omwonenden ernstige zo niet levensgevaarlijke gevolgen kunnen hebben. De verdachte is hiermee zeer onverantwoordelijk omgegaan en heeft alleen oog gehad voor zijn uit de hand gelopen hobby.
De rechtbank rekent de verdachte al deze strafbare feiten aan, maar zal bij het bepalen van de hoogte van de straf in het bijzonder in zijn nadeel rekening houden met de grote hoeveelheid verboden vuurwerk.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 20 april 2020, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker. In dit advies staat dat de verdachte al langere tijd niet over een adequate dagbesteding en een structureel (eigen) inkomen beschikt. Als de verdachte delictgedrag in de toekomst wil voorkomen, dan zal hij andere keuzes moeten maken. Volgens de reclassering is de verdachte hiertoe gemotiveerd. Gezien de geconstateerde risicofactoren, de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat zijn motivatie tot gedragsverandering recent is ontstaan en daarmee als kwetsbaar kan worden beschouwd, acht de reclassering verdere reclasseringsbemoeienis wenselijk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een verplichting tot dagbesteding.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte van 25 maart 2020. Hierop zijn weliswaar veroordelingen voor strafbare feiten te zien, maar die feiten houden geen verband met waar de verdachte nu voor wordt veroordeeld.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hiervan worden afgetrokken. De rechtbank zal een groter voorwaardelijk deel opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, namelijk 8 maanden. Zij komt immers tot een beperktere bewezenverklaring. Bovendien schat de rechtbank in dat de verdachte gebaat is bij een iets stevigere stok achter de deur. Aan het voorwaardelijk op te leggen deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden die de reclassering heeft geadviseerd, met een proeftijd van twee jaren.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 1 a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer; en
- 1.2.2 en 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 6 en feit 7 impliciet primair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte hetgeen overigens is ten laste gelegd heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 10a van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
ten aanzien van feit 7 impliciet subsidiair:
opzettelijk valse of wederrechtelijk vervaardigde merken in voorraad hebben;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte strafbaar voor de onder 1 tot en met 5 bewezen verklaarde feiten;
verklaart de verdachte niet strafbaar voor het onder 7 impliciet subsidiair bewezen verklaarde feit (in voorraad hebben van drie horloges voorzien van het merk Rolex) en
ontslaat de verdachte ter zake daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8 (acht) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op 2 (twee) jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- toewerkt naar een zinvolle dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk en/of scholing, zulks ter beoordeling van de reclassering;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden van rechtswege daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
mr. J.C. U-A-Sai rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2020.