3.3Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de feiten 1, 2, 3 en 5 wettig en overtuigend bewezen. Nu de verdediging ten aanzien van deze feiten geen verweer heeft gevoerd, volstaat de rechtbank met een opsomming van de hierna aangehaalde bewijsmiddelen. Feit 4 acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van de hierna te noemen onderdelen. Gelet op de (merendeels) bekennende verklaring van de verdachte en het slechts partiele vrijspraakverweer van de verdediging zal de rechtbank ook hier volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019305265, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 606).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 april 2020;
2. het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 8 januari 2020, met bijlage ‘Goederenlijst’ op p. 92-93;
3. het proces-verbaal van 5 februari 2020, p. 311;
4. het deskundigenverslag, op 4 februari 2020 opgemaakt en ondertekend door [naam] , NFI-deskundige op het gebied van forensische drugsanalyse, p. 313;
5. het proces-verbaal van 5 februari 2020, p. 320-321;
6. drie deskundigenverslagen, alle op 4 februari 2020 opgemaakt en ondertekend door [naam] , NFI-deskundige op het gebied van forensische drugsanalyse, p. 323-325.
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 april 2020;
2. het proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2020, p. 459-470;
3. het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 8 januari 2020, p. 72-73, met bijlagen op p. 74-93;
4. het proces-verbaal van bevindingen van 14 januari 2020, p. 456-458.
Nadere bewijsoverweging feit 4
Zoals hiervoor al vastgesteld acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in de periode van 23 december 2019 tot en met 1 januari 2020 professioneel vuurwerk, te weten Cobra 6 en nitraten, voorhanden heeft gehad en ter beschikking heeft gesteld aan anderen. Dat geldt niet voor het bestanddeel ‘Cobra 11’. Anders dan de officier van justitie trekt de rechtbank uit het getapte telefoongesprek van 23 december 2019 niet de conclusie dat de verdachte hiervoor als bemiddelaar is opgetreden. Uit dat gesprek blijkt immers alleen dat de verdachte is gevraagd naar Cobra 11, waarop hij slechts te kennen heeft gegeven dat hij die niet heeft. Verder is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte vuurwerk in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft verkocht. Dit betekent dat de rechtbank de verdachte van deze onderdelen (partieel) zal vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde feit.
De Woolrich jassen
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op de valsheid van de ten laste gelegde jassen voorzien van het merk Woolrich. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank opzet in voorwaardelijke vorm evenmin bewezen. Daartoe overweegt zij dat de verdachte de jassen heeft gekocht in een openbare winkelgelegenheid in een winkelstraat te Den Haag. De betreffende winkel (‘ [bedrijfsnaam] ’) maakte op Facebook reclame voor de jassen. Daar komt bij dat de door die winkel gevraagde prijzen niet zodanig onder de gangbare verkoopprijzen lagen, zoals dat bij outletstores gebruikelijk is, dat de verdachte ernstig rekening had moeten houden met de valsheid van de jassen. Gelet op deze specifieke omstandigheden volgt de rechtbank de officier van justitie niet in zijn standpunt dat op de verdachte een nadere onderzoeksplicht rustte naar de authenticiteit van de jassen alvorens deze te kopen. De rechtbank zal de verdachte dan ook al hierom van feit 6 integraal en van feit 7 partieel, dat wil zeggen van de drie jassen voorzien van het merk Woolrich, vrijspreken.
De rechtbank acht de volgende bewijsmiddelen voor feit 7 redengevend:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 april 2020, voor zover luidende - zakelijk weergegeven -:
Ik wist dat de drie horloges voorzien van het merk Rolex nep waren. Ik had deze alleen voor eigen gebruik.
2. het proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2020, p. 49, inhoudende:
Ik verbalisant zag dat [verdachte] tijdens de insluitingsfouillering een goudkleurige horloge van het merk Rolex om zijn linker pols had. (..) Ik hoorde [verdachte] hierop ongevraagd verklaren dat de Rolex nep was.
3. het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 8 januari 2020, met bijlage ‘Goederenlijst’ op p. 92, inhoudende:
Op woensdag 8 januari 2020 werd in de woning gelegen aan de [adres] te Den Haag het volgende in beslag genomen:
(..)
2 Rolex horloges.
De Rolex horloges
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte de drie onder feit 7 ten laste gelegde horloges voorzien van het merk Rolex beroeps- of bedrijfsmatig in voorraad had. De rechtbank zal de verdachte dan ook van het impliciet primair ten laste gelegde vrijspreken. Het impliciet subsidiair ten laste gelegde, het in voorraad hebben van een aantal valse merk horloges, acht de rechtbank wel bewezen. De verdachte heeft immers verklaard dat hij wist dat de drie horloges nep waren.