ECLI:NL:RBDHA:2020:4342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidsdeskundige beoordeling

Op 18 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres had op 1 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op 2 juli 2019, met als argument dat eiseres slechts 22,99% arbeidsongeschikt was, wat onder de drempel van 35% ligt voor recht op uitkering. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 23 oktober 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische en arbeidsdeskundige rapporten die aan de besluitvorming ten grondslag lagen, zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had gezondheidsklachten, waaronder pijn in verschillende delen van haar lichaam en migraine, maar de rechtbank oordeelde dat deze klachten niet voldoende medisch objectief waren onderbouwd om te concluderen dat eiseres volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank benadrukte dat subjectieve klachten moeten worden vertaald naar objectieve beperkingen, en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende inzicht boden in de situatie van eiseres.

De rechtbank concludeerde dat de primaire arts en de verzekeringsarts b&b op zorgvuldige wijze tot hun conclusies waren gekomen en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies te twijfelen. Eiseres had geen specifieke beroepsgronden aangevoerd tegen de geschiktheid van de functies die haar waren voorgelegd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de weigering van de WIA-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 6 juni 2019 eiseres een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Bij besluit van 23 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 31 maart 2020. In verband met de maatregelen rondom het coronavirus is die zitting niet doorgegaan. In een telefoongesprek op 8 april 2020 heeft eiseres desgevraagd toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen. Verweerder heeft bij toestemmingsformulier van 25 maart 2020 eveneens toestemming verleend voor een schriftelijke afdoening van de beroepszaken.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam als huishoudhulp voor 12 uur per week. Na einde dienstverband is eiseres in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op 9 juni 2017 heeft eiseres zich vanwege lichamelijke klachten per 8 juni 2017 ziek gemeld vanuit de WW. Met een aanvraag van 1 maart 2019 heeft eiseres om een WIA-uitkering verzocht; dit was voor verweerder aanleiding om het primaire besluit te nemen en de WIA-uitkering te weigeren. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft het bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres 22,99% arbeidsongeschikt is te achten. Dat is minder dan 35%, zodat eiseres per 6 juni 2019 geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet WIA. Verweerder heeft aan deze besluitvorming de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Zij voert – samengevat weergegeven – aan dat haar gezondheidsklachten zijn onderschat. Daarnaast betoogt eiseres dat zij niet geschikt is voor de voorbeeldfuncties. Er zit volgens eiseres een grote kloof tussen theorie en praktijk. De rechtbank zal hierna voor zover relevant ingaan op de afzonderlijke beroepsgronden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
Eiseres is op 28 mei 2019 door de primaire arts op het spreekuur gezien en medisch onderzocht. Daarnaast heeft de primaire arts dossierstudie verricht. Van dit onderzoek heeft de primaire arts een rapport opgemaakt, dat is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. In het rapport is onder meer opgenomen dat eiseres zich vanwege haar lichamelijke klachten ongeschikt acht voor alle werkzaamheden. Eiseres geeft aan dat zij pijn ervaart in haar voeten, enkels (waaronder achillespezen), knieën, heupen, handen, polsen, de rug, de nek en aan haar hart. Ook stelt eiseres dat zij kampt met migraineaanvallen, vermoeidheids- en benauwdheidsklachten. De primaire arts concludeert op basis van haar onderzoeksbevindingen dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt is, omdat zij niet aan de daarvoor geldende criteria voldoet. Vervolgens komt de primaire arts tot de conclusie dat de situatie van eiseres niet is verbeterd ten opzichte van de eerstejaars ZW-beoordeling, zodat de beperkingen van destijds in stand blijven. Daarnaast ziet zij aanleiding verdergaande beperkingen op te nemen voor het dragen van beschermende, knellende middelen om de onderbenen en voor fijne motorische vingerbewegingen. De belastbaarheid van eiseres is neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Er is geen aanleiding om medische informatie op te vragen omdat er voldoende informatie aanwezig is, aldus de primaire arts. Bovendien is eiseres al jaren nergens meer onder behandeling.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 10 oktober 2019 een rapport uitgebracht. Het voormelde rapport is gebaseerd op dossieronderzoek en de hoorzitting van 8 oktober 2019. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport onder meer opgenomen dat er geen verschil is tussen zijn eigen waarnemingen en die van de primaire arts. De verzekeringsarts b&b acht beperkingen met betrekking tot lopen aannemelijk. Vanwege hartkloppingen, pijn op de borst, slaapproblemen, hoofdpijn en wekelijkse migraine is ook aannemelijk dat eiseres beperkt is ten aanzien van zwaar lichamelijke arbeid. Voorts acht de verzekeringsarts b&b het nodig om nek- en rugbelasting preventief te beperken. Hetzelfde geldt voor de schouderklachten; daarvoor zijn beperkingen opgenomen voor tillen/dragen en klimmen. De verzekeringsarts b&b komt vervolgens tot de conclusie dat de FML in voldoende mate tegemoet komt aan de klachten van eiseres, zodat de primaire arts op een navolgbare wijze tot de schatting is gekomen.
4.4.
Zowel de primaire arts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier bestudeerd en eiseres medisch onderzocht. Bovendien zijn alle door eiseres geuite gezondheidsklachten duidelijk in de rapporten opgenomen (ook de slaapproblematiek is beschreven) en in de beoordeling van de beide artsen betrokken. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, onzorgvuldig is geweest.
4.5.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het door verweerder uitgevoerde medisch onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies voor onjuist te houden. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak is af te wijken van het oordeel van de primaire arts. De verzekeringsarts b&b heeft duidelijk uiteengezet op welke wijze de FML tegemoet komt aan eiseres haar klachten ten tijde van de datum in geding. Zo zijn er volgens de verzekeringsarts b&b statische en dynamische beperkingen aangenomen, rekening houdend met de locomotorische en energetische belastbaarheid. Nu eiseres in beroep haar standpunt dat zij meer en ernstiger beperkt is dan door de (verzekerings)artsen is aangenomen, niet met medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
4.6
Alhoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat eiseres zelf haar klachten als ernstig invaliderend ervaart, kan de rechtbank daar niet op afgaan. In het kader van de arbeidsongeschiktheidswet- en regelgeving is het immers noodzakelijk dat subjectieve klachten (kunnen) worden vertaald naar beperkingen. Dat kan alleen als die klachten ook een medisch objectieve onderbouwing hebben. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren klachten, ontbreekt voor verschillende door eiseres ervaren pijnklachten die noodzakelijke medisch objectieve onderbouwing. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft.
5.1
Met betrekking tot de arbeidsdeskundige beoordeling overweegt de rechtbank als volgt. De primaire arbeidsdeskundige heeft de volgende functies geschikt geacht voor eiseres: administratief medewerker (documenten scannen) (SBC-code 315133), receptionist (SBC-code 315120) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). Naar aanleiding van het bezwaar heeft de arbeidsdeskundige b&b op 22 oktober 2019 een rapport uitgebracht. De arbeidsdeskundige b&b komt tot de conclusie dat eiser geschikt is te achten voor de primair geduide functies.
5.2
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. Voorts constateert de rechtbank dat eiseres geen specifieke op de geduide functies gerichte beroepsgronden heeft aangevoerd. Voor zover eiseres heeft betoogd dat de kloof tussen theorie en praktijk groot is overweegt de rechtbank dat het gaat om een theoretische schatting waarbij geen rekening wordt gehouden met de kans die eiseres heeft om in die functies in de praktijk ook daadwerkelijk aangenomen te worden.
6. Het vorenstaande betekent dat aan eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 6 juni 2019 een WIA-uitkering is geweigerd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 mei 2020 door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nog niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.