ECLI:NL:RBDHA:2020:4341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
09/016317-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een Poolse verdachte voor winkeldiefstal met oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel

Op 7 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een Poolse verdachte, geboren in 1985, die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van meerdere levensmiddelen, waaronder een sandwich, op 19 januari 2020 in 's-Gravenhage. Tijdens de zitting op 23 april 2020 heeft de verdachte het feit bekend. De officier van justitie, mr. A.F. Baas, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het feit en de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren. De verdediging heeft betoogd dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel niet passend is en heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht.

De rechtbank heeft het reclasseringsadvies van 28 januari 2020 in overweging genomen, waarin werd gesteld dat de verdachte geen mogelijkheden heeft om het recidiverisico te beperken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoet aan de voorwaarden voor het opleggen van een ISD-maatregel, aangezien hij in de vijf jaren voorafgaand aan het feit meerdere keren voor misdrijven is veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een stelselmatige dader is en dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van een ISD-maatregel vereist.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, waarbij de rechtbank geen aanleiding zag voor een tussentijdse toetsing. De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 311 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/016317-20
Datum uitspraak: 7 mei 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam te Rotterdam,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 april 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.F. Baas, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.S. Dobosz, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 19 januari 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere levensmiddelen (waaronder een sandwich), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijfsnaam] (vestiging [straatnaam] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging kan het ten laste gelegde feit worden bewezen.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De verdachte heeft het aan hem ten laste gelegde feit bekend. Nadien heeft hij niet anders verklaard en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen, gelet op:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 april 2020;
2. een geschrift, te weten Landelijk Aangifteformulier Winkeldiefstal van 19 januari 2020, met bijlage (kassabon), p. 7-9 van 33.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 19 januari 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander meerdere levensmiddelen (waaronder een sandwich),
dietoebehoorde
naan [bedrijfsnaam] (vestiging [straatnaam] ), heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging typ- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: onvoorwaardelijke ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar twee vonnissen van deze rechtbank naar voren gebracht dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel nu niet passend is. Volgens hem heeft de verdachte ten onrechte geen hulpaanbod van de reclassering gekregen. De raadsman heeft dan ook primair verzocht de verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met in elk geval reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde, zodat de reclassering de verdachte een hulpaanbod kan doen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Meer subsidiair heeft hij verzocht de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van 1 jaar op te leggen, met een tussentijdse toetsing en aftrek van voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Samen met een ander heeft hij bij een Haagse vestiging van [bedrijfsnaam] etenswaren gestolen. Dit soort strafbare feiten veroorzaakt hinder, schade en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft er blijk van gegeven weinig respect voor andermans eigendom te hebben.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
Het reclasseringsadvies
De rechtbank heeft kennisgenomen van het met redenen omklede reclasseringsadvies van 28 januari 2020. Hierin staat dat bijna alle leefgebieden van de verdachte criminogeen zijn: huisvesting, werk, inkomen, sociaal netwerk, middelengebruik, vaardigheden en houding. De verdachte heeft geen identiteitsbewijs meer, heeft geen ondersteunend netwerk in Nederland en is bijna een jaar werkloos. De risico’s op recidive en onttrekking aan voorwaarden worden daarom als ‘hoog’ ingeschat. Volgens de reclassering zijn er geen mogelijkheden om het recidiverisico met voorwaarden en/of toezicht in Nederland te beperken. Zo kan de verdachte geen aanspraak maken op sociale voorzieningen in Nederland, terwijl de reclassering in de uitvoering van toezicht juist van die voorzieningen afhankelijk is. Daarom is reclasseringstoezicht in de praktijk lastig uitvoerbaar. Daarnaast heeft de reclassering onderzocht of een deels voorwaardelijke straf kan worden opgelegd met een meldplicht die in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties aan Polen kan worden overgedragen. Volgens de reclassering is dit niet haalbaar, omdat de verdachte naar eigen zeggen niet naar Polen wil terugkeren. Voorts heeft de reclassering geconcludeerd dat de verdachte eerder is veroordeeld tot onherroepelijke gevangenisstraffen en dat deze straffen niet tot gedragsverandering hebben geleid. Gezien de houding en problematiek van de verdachte acht de reclassering het wenselijk dat hij naar Polen terugkeert. Bij een eventuele veroordeling adviseert de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren. Mocht het verblijfsrecht van de verdachte hier te lande worden beëindigd en hij ongewenst worden verklaard, dan zal hij worden geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders en Vreemdeling in Strafrecht (ISD-VRIS). Binnen deze inrichting kan de verdachte deelnemen aan interventies gericht op het aanleren van vaardigheden om zich in Polen beter staande te houden. Daarnaast biedt deze inrichting hulp en behandeling op het gebied van verslaving en psychische problematiek.
Voldoet de verdachte aan de vereisten voor oplegging van een ISD-maatregel?
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een ISD-maatregel, zoals bepaald in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, en dat de verdachte voldoet aan de definitie van ‘stelselmatige dader’, bedoeld in de OM-Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. De verdachte heeft zich namelijk schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Hij is gelet op zijn strafblad van 25 maart 2020 in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste drie maal wegens een misdrijf tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De betreffende vonnissen zijn onherroepelijk. Het bewezen verklaarde feit is begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Gezien de ernst en het aantal door de verdachte begane soortgelijke feiten, eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van een ISD-maatregel. Daarnaast is de verdachte een zeer actieve veelpleger in de zin van vorenbedoelde richtlijn, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de datum van het laatst gepleegde feit. Er moet dan ook ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel in dit geval passend en geboden?
Vervolgens is de vraag of een onvoorwaardelijke ISD-maatregel in het geval van de verdachte een passende en geboden reactie is op het bewezen verklaarde feit. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daartoe overweegt zij dat de reclassering weliswaar summier, maar voldoende overtuigend uiteen heeft gezet dat zij geen mogelijkheden ziet om met voorwaarden en/of toezicht in Nederland het recidiverisico te beperken. De rechtbank heeft er dan ook geen vertrouwen in dat hulpverlening binnen een ander (dwang)kader dan de ISD-maatregel zou slagen. Tegen deze achtergrond kan van de reclassering niet worden verlangd dat zij de verdachte - tegen beter weten in - eerst een concreet hulpaanbod doet. Daarnaast acht de reclassering het gelet op de houding en problematiek van de verdachte wenselijk dat hij naar Polen terugkeert. In dat kader is ter terechtzitting gebleken dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst in januari 2020 een voornemen heeft uitgebracht tot ongewenstverklaring van de verdachte. Tegen dit voornemen is geen zienswijze ingediend. Hoewel een bestuursrechtelijk besluit nog niet is genomen, ziet de rechtbank hierin een bevestiging dat de verdachte geen enkele binding met Nederland heeft en zoals het er nu voorstaat in de nabije toekomst ook geen binding zal krijgen. Gelet op het voorgaande onderscheidt de strafzaak tegen de verdachte zich van de strafzaken die hebben geleid tot de door de raadsman overgelegde vonnissen, zodanig dat van gelijke gevallen geen sprake is.
Duur van de maatregel
Om de beperking van het recidiverisico bij de verdachte alle kansen te geven en de samenleving optimaal te beschermen, is het noodzakelijk dat voldoende tijd wordt genomen om de onvoorwaardelijke ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank die maatregel niet opleggen voor de duur van 1 jaar, zoals de raadsman meer subsidiair heeft verzocht, maar voor de maximale duur van twee jaren, zoals de reclassering heeft geadviseerd. Voor een tussentijdse toetsing ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat niet aannemelijk is geworden dat de situatie van de verdachte binnen afzienbare tijd dusdanig zal wijzigen dat een herbeoordeling van de ISD-maatregel noodzakelijk is.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) JAREN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. U-A-Sai, voorzitter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2020.

Voetnoten

1.Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020018998, van de politie eenheid Den Haag, district West, met bijlagen (niet doorgenummerd).