ECLI:NL:RBDHA:2020:4338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
AWB 19/7176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een visum kort verblijf voor een Surinaamse aanvrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser van Surinaamse nationaliteit tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. De eiser had het visum aangevraagd om vijf weken bij zijn vriendin en tante in Nederland te verblijven. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn economische en sociale binding met Suriname, en er redelijke twijfel bestond over zijn voornemen om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verweerder terecht twijfels had over de echtheid van de overgelegde bewijsstukken en de geloofwaardigheid van de eiser. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser is om aannemelijk te maken dat hij voldoende binding heeft met zijn land van herkomst om een tijdige terugkeer te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de sociale binding van de eiser met Suriname te gering was en dat zijn relatie met de referente in Nederland juist een sociale binding met Nederland creëerde. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het visum door de minister gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7176
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2019 (het primaire besluit) wijst verweerder eisers aanvraag om een visum kort verblijf af.
Bij besluit van 2 september 2019 (het bestreden besluit) verklaart verweerder het bezwaar van eiser ongegrond.
Eiser stelt beroep in tegen het bestreden besluit.
Verweerder dient een verweerschrift in.
Het onderzoek ter zitting vindt plaats op 7 februari 2020. Eiser en verweerder laten zich vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook verschijnt [referente] .

Overwegingen

Inleiding

1. Eiser komt in beroep tegen de weigering hem een visum te verstrekken. De rechtbank beoordeelt eisers beroep hierna, onder 4. Voor die beoordeling zijn de volgende feiten, omstandigheden en regels van belang.
1.1
Eiser, van Surinaamse nationaliteit, woont en werkt in Suriname. Hij vraagt het visum aan om vijf weken bij zijn vriendin [referente] (referente) te kunnen verblijven. Ook wil hij zijn tante bezoeken.
1.2
Bij het primaire besluit geeft verweerder aan het visum te weigeren omdat eiser het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf onvoldoende aantoont, niet aannemelijk maakt over een regelmatig en substantieel inkomen te beschikken in Suriname, niet aantoont over voldoende middelen van bestaan te beschikken en zijn sociale en/of economische binding met Suriname onvoldoende aantoont.
1.3
Eiser overlegt in de loop van deze procedure loonstroken, verklaringen van zijn werkgever, een kwitantie van huurbetaling voor een periode van 36 maanden, een verklaring van de Rastafari Federatie Suriname waarin hij actief is, schoolverklaringen van zijn twee kinderen, een garantstelling van referente en een werkgeversverklaring en loonstroken van haar.
1.4
Op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode wordt een visum onder meer geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Op grond van dit artikellid, onder b, wordt een visum ook geweigerd indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt dat eiser zijn economische binding met Suriname onvoldoende heeft aangetoond. Gezien de tegenstrijdigheden in de overgelegde loonstroken maakt eiser volgens verweerder niet aannemelijk dat hij de werkzaamheden verricht die hij zegt te doen. Ook gelooft verweerder daarom niet in het opgegeven reisdoel en een tijdige terugkeer naar Suriname. Verder vindt verweerder eisers sociale binding met Suriname te zwak terwijl er wel een band is met Nederland.
Het beroep
3. Eiser voert aan dat zijn reisdoel - verblijf bij referente - duidelijk is. Hij licht toe waarom er tegenstrijdigheden in de loonstroken staan, wijst op de omgang met zijn kinderen en zijn lidmaatschap van de Rastafari Federatie Suriname. Hij stelt dat zowel zijn economische als zijn sociale binding met Suriname waarborgen dat hij tijdig zal terugkeren. Verder betoogt hij dat verweerder in de bezwaarprocedure een hoorzitting had moeten houden.
De beoordeling
4. De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, verweerder een ruime beoordelingsruimte toekomt (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862). Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze binding zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
4.1
Verweerder neemt bij de beoordeling van eisers sociale binding met Suriname in aanmerking dat hij weliswaar twee kinderen heeft en financieel bijdraagt aan hun opvoeding, maar dat zij niet bij hem wonen. Ook neemt hij in aanmerking dat eiser af en toe voor zijn vader zorgt wanneer deze vanuit Frans-Guyana Suriname bezoekt, maar dat eisers broer en zus dat ook doen. Verweerder kan concluderen dat deze omstandigheden geen sociale binding met Suriname opleveren die een tijdige terugkeer verzekert. Eisers lidmaatschap van en activiteiten voor de Rastafari Federatie Suriname kan verweerder onvoldoende vinden om die verzekering alsnog te bieden. Bovendien heeft eiser sinds 2016 een duurzame relatie met referente, wat juist een sociale binding met Nederland geeft.
4.2
Verweerder constateert terecht dat eiser een aantal loonstroken over dezelfde periode heeft overgelegd waarin de gegevens niet geheel gelijk zijn. Verweerder vindt dit des te opmerkelijker omdat in een eerdere procedure ook al tegenstrijdigheden in overgelegde loonstroken zijn geconstateerd. Eiser erkent dat zijn werkgever deze loonstroken op zijn verzoek voor deze procedure heeft gemaakt en dat daarin foutjes staan, maar stelt dat dit niets afdoet aan de omstandigheid dat hij een vaste baan en inkomen heeft. Hoewel de rechtbank in de geconstateerde tegenstrijdigheden geen zelfstandige reden voor afwijzing van het visum ziet, begrijpt zij dat ze bij verweerder vragen oproepen over eisers baan en inkomen. Daarbij hoeft verweerder geen afdoende waarborg voor een tijdige terugkeer naar Suriname te zien in de omstandigheid dat eiser de huur voor zijn woning voor langere tijd, namelijk tot in maart 2021, vooruit heeft betaald.
4.3
Gezien eisers geringe sociale binding met Suriname, zijn economische binding waarbij vragen kunnen worden gesteld en zijn sociale binding met Nederland die volgt uit de relatie met referente, kan verweerder concluderen dat er redelijke twijfel bestaat over eisers voornemen weer tijdig te vertrekken. De verklaringen van eiser en referente dat een langer verblijf van eiser echt niet de bedoeling is, vindt de rechtbank onvoldoende om daarover anders te oordelen. Verweerder heeft daarom de afwijzing van het visum bij het bestreden besluit kunnen handhaven. Omdat verweerder de visumaanvraag alleen al vanwege deze redelijke twijfel mag afwijzen, gaat de rechtbank niet meer in op het reisdoel.
4.4
In het primaire besluit staan de gronden voor weigering van het visum. Met de nadere stukken die eiser in bezwaar indient - die op onderdelen niet overeenstemmen met stukken die hij met zijn aanvraag heeft ingediend - en de toelichting daarbij brengt hij onvoldoende in om duidelijk te maken dat die weigering onterecht is. Verweerder hoeft daarom redelijkerwijs geen twijfel te hebben over de juistheid van die weigering en mag het bezwaar ongegrond verklaren zonder eiser eerst te horen.
Slotsom
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier, op 13 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.