ECLI:NL:RBDHA:2020:4331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
C/09/592308 / FA RK 20-2737
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek tot gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van de Wet Bopz

Op 8 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot gedwongen opname van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, ingediend door de officier van justitie. De betrokkene, geboren in 1995, was opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis na een beslissing van de geneesheer-directeur op 9 april 2020, die de opname had gebaseerd op de niet-naleving van voorwaarden van een eerder verleende voorwaardelijke machtiging. De rechtbank heeft de zaak in volle omvang beoordeeld, waarbij de omstandigheden ten tijde van de beslissing van de rechtbank in acht zijn genomen. De advocaat van de betrokkene voerde aan dat er geen sprake was van gevaar dat niet op een andere wijze kon worden afgewend dan door gedwongen opname. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de betrokkene onder invloed van cocaïne was en stemmen hoorde, wat leidde tot zorgen over suïcidegevaar. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was dat de betrokkene zo onder invloed was dat conversie naar gedwongen opname noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van de betrokkene gegrond was, waardoor de eerder verleende voorwaardelijke machtiging herleefde en geldig bleef tot en met 29 oktober 2020.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-2737
Zaaknummer: C/09/592308
Datum beschikking: 8 mei 2020
P- nummer: OMZ388269

Rechterlijke beslissing ex artikel 14 e Wet Bopz

Beschikking op het op 24 april 2020 ingekomen verzoek van:

de officier van justitie in het arrondissement Den Haag, met betrekking tot:

[de man] ,

de betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats]
doch verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis [verblijfplaats]
,
advocaat: mr. D. Poot te Leiden.
De betrokkene is opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis [verblijfplaats] , krachtens een na conversie door de geneesheer-directeur sedert 9 april 2020 als voorlopige machtiging geldende nieuwe voorwaardelijke machtiging, verleend bij beschikking van 6 november 2019 tot en met 29 oktober 2020.
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis [verblijfplaats] .

Procedure

Bij het verzoekschrift zijn de volgende stukken – voor zover van belang – overgelegd:
  • de brief d.d. 21 april 2020 van de advocaat van de betrokkene aan de officier van justitie, met het verzoek om op grond van artikel 14e lid 1 Wet Bopz de beslissing van de rechter te verzoeken;
  • de beslissing van de geneesheer-directeur tot conversie van de nieuwe voorwaardelijke machtiging in een voorlopige machtiging, gedateerd 9 april 2020.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 8 mei 2020.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig telefonisch gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
- betrokkene, in het bijzijn van de [psychiater] en de verpleegkundige [verpleegkundige] ;
- de advocaat.
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig werd geacht door de officier van justitie, is de officier van justitie niet telefonisch gehoord.

Verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een beslissing neemt op een door de geneesheer-directeur op grond van artikel 14d lid 1 Wet Bopz genomen beslissing tot opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.

Feiten

De rechtbank heeft bij beschikking van 6 november 2019 een nieuwe voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van een jaar, uiterlijk tot en met 29 oktober 2020, onder voorwaarden welke aan de betrokkene in het behandelingsplan zijn gesteld.
Op 9 april 2020 heeft de geneesheer-directeur op grond van artikel 14d lid 1 Wet Bopz, besloten betrokkene op te nemen voor de duur van de resterende termijn van de nieuwe voorwaardelijke machtiging, omdat de betrokkene de voorwaarden niet nakomt, en het gevaar niet langer buiten het psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door naleving van de gestelde voorwaarden.

Beoordeling

De advocaat heeft bij brief van 21 april 2020 namens betrokkene verweer gevoerd tegen de genomen beslissing daar de betrokkene de mening is toegedaan dat geen sprake is van gevaar dat niet op een andere wijze kan worden afgewend dan door middel van gedwongen opname.
De psychiater heeft ter zitting verklaard dat de betrokkene op 9 april jl. is opgenomen omdat betrokkene onder invloed was van cocaïne, stemmen hoorde en hallucineerde. De vrees was dat betrokkene de stemmen zou omzetten in daadwerkelijke actie, namelijk dat hij een poging tot zelfmoord zou doen. Gelet op het gebruik van een kennelijke overdosis aan cocaïne werd het risico hierop groot geacht. Na de opname gaat het beter met betrokkene en is hij stabiel.
De advocaat heeft namens de betrokkene aangevoerd dat betrokkene eigenlijk in het vrijwillige kader en op uitnodiging naar het psychiatrisch ziekenhuis is gekomen om af te kicken. De grond voor de opname zou het suïcidegevaar zijn, maar betrokkene geen concrete plannen daarvoor; hij filosofeerde er alleen maar over. Volgens de advocaat kan de betrokkene zich wel verenigen met de opname, maar dan op andere gronden (afkicken). Betrokkene wil meewerken met de behandeling en hij wil de opname in het vrijwillige kader vervolgen. De advocaat meent dat er onvoldoende grond was om tot conversie over te gaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank dient op een verzoek ex artikel 14 e Wet Bopz met inachtneming van de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer LJN BX5789 d.d. 5 oktober 2012)
de zaak in volle omvang te beoordelen. Derhalve toetst de rechtbank niet enkel of de geneesheer-directeur de beslissing tot conversie op de juiste gronden heeft genomen, maar gaat het om de in volle omvang te onderzoeken vraag of, beoordeeld naar de ten tijde van de beslissing van de rechtbank geldende omstandigheden, (een van) de in de eerste twee volzinnen van het eerste lid van art. 14d Wet Bopz genoemde gronden voor de vrijheidsbeneming, die een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis met zich brengt, nog aanwezig zijn.
Vast staat dat de ambulante behandelaar zich zorgen maakte dat betrokkene de behandeling zou staken en dat men zou moeten overgaan tot conversie van de nieuwe voorwaardelijke machtiging. Betrokkene is hiervoor uitgenodigd om naar het psychiatrisch ziekenhuis te gaan. Betrokkene gebruikte veel cocaïne en er was sprake van fors alcoholgebruik. In het gesprek voor de beoordeling om eventueel tot conversie over te gaan was volgens de onderzoekend psychiater sprake van veel stemmen horen en achterdocht, die volgens haar zeer gevaarlijk was in verband met suïcidegevaar. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, haar onvoldoende is gebleken dat betrokkene daadwerkelijk zo onder invloed was dat dit een conversie noodzakelijk maakte. De rechtbank acht zich in dit oordeel gesterkt nu betrokkene vlot is opgeknapt, meewerkt en heeft toegezegd in het psychiatrisch ziekenhuis te blijven tot de behandeling is afgerond.
De rechtbank komt daarmee tot de slotsom dat er geen grond is voor een gedwongen verblijf van de betrokkene. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van betrokkene op de beslissing van de geneesheer-directeur d.d. 9 april 2020 in zoverre gegrond is.
Gevolg hiervan is dat de nieuwe voorwaardelijke machtiging afgegeven bij beschikking van 6 november 2019 herleeft, en als voorwaardelijke machtiging blijft gelden tot en met
29 oktober 2020.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het bezwaar van de betrokkene op de beslissing van de geneesheer-directeur
d.d. 9 april 2020 toe en verstaat dat de nieuwe voorwaardelijke machtiging d.d.
6 november 2019 herleeft.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, rechter, bijgestaan door F.A.M. Vreeswijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 mei 2020.