ECLI:NL:RBDHA:2020:431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
NL19.30355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Sierra Leoonse burger wegens gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van een eiser met de Sierra Leoonse nationaliteit. De eiser had op 18 november 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 december 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 januari 2020, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R.J. Portegies, en de verweerder door mr. S. Oba.

De rechtbank overwoog dat de eiser eerder een asielaanvraag had ingediend die was ingewilligd, maar dat hij in zijn huidige aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling. De rechtbank stelde vast dat de eiser zich enkel beroeepte op dezelfde problemen als in zijn eerdere aanvraag, zonder nieuwe onderbouwing te geven. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe elementen waren die de opvolgende aanvraag ontvankelijk zouden maken.

Daarnaast werd het inreisverbod dat aan de eiser was opgelegd, besproken. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod nog steeds van kracht was, omdat niet was gebleken dat de eiser het grondgebied van Nederland had verlaten. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw, en werd openbaar gemaakt met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.30355

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J. Portegies),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

ProcesverloopBij besluit van 8 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.30356, plaatsgevonden op 7 januari 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Sierra Leoonse nationaliteit. Eiser heeft op 18 november 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, die bij besluit van 14 januari 2002 is ingewilligd met ingang van 5 oktober 2001 en geldig tot 5 oktober 2004.
Eiser heeft vervolgens op 6 september 2004 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 23 juli 2007 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 januari 2008 ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 13 juli 2009 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij partner op basis van het recht van de Europese Unie ingediend. Bij besluit van 11 mei 2010 is aan eiser een verblijfsdocument afgegeven die geldig was tot 11 mei 2015.
Verweerder heeft in het besluit van 19 november 2014 vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van eiser met ingang van 15 augustus 2012 van rechtswege is geëindigd. Het hiertegen door eiser op 13 april 2017 ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 8 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 11 april 2017 is jegens eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd en is aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd. Het hiertegen door eiser ingediende beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 3 augustus 2017 ongegrond verklaard.
3. In zijn huidige asielprocedure beroept eiser zich op dezelfde problemen als die hij al in zijn eerste asielaanvraag naar voren heeft gebracht. Vanwege de traumatische ervaringen die hij in Sierra Leone heeft meegemaakt, heeft eiser medische problemen waarvoor hij een tweetal medicijnen gebruikt. In Nederland heeft eiser eveneens problemen gehad, omdat zijn Poolse vriendin hem heeft verlaten. Hierdoor is eiser op straat komen te staan, is zijn verblijfsrecht geëindigd en heeft hij zijn bedrijf moeten sluiten.
4. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd en er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat hij al sinds 2001 in Nederland verblijft, de Nederlandse taal machtig is en zich Nederlander voelt. Destijds heeft eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen vanwege de traumatische ervaringen die hij heeft meegemaakt in Sierra Leone. Eiser voert aan dat hij nog steeds last heeft van deze ervaringen en het alleen maar erger is geworden, waardoor aan hem opnieuw een verblijfsvergunning op humanitaire gronden verleend moet worden. Voorts verzet eiser zich tegen de oplegging van het inreisverbod, omdat hij in Nederland een vriendin heeft. Vanwege het inkomensvereiste kan hij op dit moment geen reguliere verblijfsvergunning aanvragen, maar hij wenst de mogelijkheid te hebben in de toekomst alsnog een dergelijke vergunning aan te vragen.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Nu verweerder de opvolgende asielaanvraag met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de bestuursrechter toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit de verleningsgrond die vermeldt staat in het besluit van 14 januari 2002 blijkt dat eisers eerste asielaanvraag is ingewilligd op grond van het destijds geldende categoriaal beschermingsbeleid voor Sierra Leone. Anders dan eiser hier in beroep stelt, is aan hem geen verblijfsvergunning asiel op humanitaire gronden, te weten op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, verleend. In het besluit van 23 juli 2007, waarbij eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is afgewezen, is uitdrukkelijk overwogen dat er op het moment waarop de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werd verleend geen andere gronden, als genoemd in artikel 29 van de Vw 2000, bestonden om aan eiser een verblijfsvergunning te verlenen. Voorts wordt uitdrukkelijk overwogen dat niet valt in te zien dat de ervaringen van eiser voortzetting van zijn verblijf in Sierra Leone onmogelijk zouden maken dan wel zich zouden verzetten tegen terugkeer naar zijn land en dat eiser niet in aanmerking komt voor het speciale beleid betreffende bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard. Bij uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 januari 2008 is het tegen dit besluit ingediende beroep ongegrond verklaard. Aldus is in rechte vast komen te staan dat verweerder het eerder door eiser naar voren gebrachte asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
7.3.
In de huidige procedure heeft eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat hij thans bij terugkeer naar Sierra Leone wel te vrezen heeft. Eiser beroept zich blijkens zijn verklaringen tijdens het gehoor opvolgende aanvraag enkel op de problemen die hij al eerder naar voren heeft gebracht en heeft geen stukken ter onderbouwing van de door hem ondervonden problemen in Sierra Leone ingebracht. De omstandigheid dat eiser sinds 2001 in Nederland verblijft, de Nederlandse taal machtig is en zich Nederlander voelt, doet er niet aan af dat het aan eiser is om nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen om aannemelijk te maken dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel en dat eiser daar, gelet op het voorgaande, niet in is geslaagd.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Evenmin is de rechtbank gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw 2000 die maken dat het bestreden besluit desondanks moet worden getoetst als ware het de afwijzing van een eerste asielaanvraag.
7.5.
Wat betreft het inreisverbod overweegt de rechtbank als volgt. Bij besluit van 11 april 2017 is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 3 augustus 2017 ongegrond verklaard. In het bestreden besluit wordt verwezen naar dit eerder opgelegde inreisverbod en overwogen dat niet is gebleken dat eiser het grondgebied van Nederland na de uitvaardiging van het inreisverbod heeft verlaten, waardoor dit inreisverbod nog steeds van kracht is. In beroep is gesteld noch gebleken dat eiser het grondgebied van de Europese Unie wel heeft verlaten, zodat verweerder terecht heeft overwogen dat het inreisverbod nog steeds geldt. De omstandigheid dat eiser hier in Nederland een vriendin stelt te hebben, maakt dit niet anders. Dit inreisverbod staat ook niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van een eventuele toekomstige verblijfsaanvraag. Indien blijkt dat eiser aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner voldoet, zal het inreisverbod ingevolge artikel 6.6, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 ambtshalve worden opgeheven.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.