ECLI:NL:RBDHA:2020:4302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
NL20.6848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag wegens internationale bescherming in Denemarken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Syrische nationaliteit houder, voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had een aanvraag ingediend voor internationale bescherming in Nederland, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser reeds internationale bescherming had verkregen in Denemarken, waar hij en zijn gezin rechtmatig verblijf hadden. De rechtbank stelde vast dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk was, omdat hij een zodanige band met Denemarken had dat het redelijk was om daarheen terug te keren. Eiser voerde aan dat zijn gezin rechtmatig verblijf had in Nederland en dat dit in strijd was met de Kwalificatierichtlijn en het EVRM. De rechtbank verwierp deze argumenten, omdat de Kwalificatierichtlijn alleen van toepassing is op gezinsleden die zich in dezelfde lidstaat bevinden als de persoon aan wie internationale bescherming is verleend. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.6848
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummmer] (gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S.F.E. Verdonck).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven1.

Overwegingen

Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [1988] . Denemarken heeft aan eiser internationale bescherming verleend. Eiser is gehuwd en samen hebben eiser en zijn echtgenote drie kinderen. Nederland heeft aan de echtgenote en kinderen van eiser internationale bescherming verleend.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser door de Deense autoriteiten in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning2. Verweerder vindt dat eiser hierdoor een zodanige band heeft met Denemarken dat het voor hem redelijk is om daarheen te gaan. Verder vindt verweerder dat er ten aanzien van Denemarken kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat hier in zijn geval niet van kan worden uitgegaan.
1. Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit kan op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met artikel 3.106a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3. Eiser voert aan dat alles wat hij eerder bij de zienswijze heeft aangevoerd, in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
4. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd heeft gereageerd op wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Eiser heeft in beroep niet gemotiveerd waarom zijn eerdere bezwaren zijn blijven bestaan. Het is aan hem om uit te leggen op welke grond hij het niet eens is met het bestreden besluit. De integrale herhaling van wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd, kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
5. Eiser vindt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 23 van de Kri3, gelet op het rechtmatige verblijf van zijn gezin in Nederland.
6. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat eiser in Nederland geen beroep kan doen op artikel 23 van de Kri. Dat komt omdat het begrip ‘gezinsleden’ in de zin van deze richtlijn alleen betrekking heeft op gezinsleden die in dezelfde lidstaat aanwezig zijn als de persoon aan wie de internationale bescherming is verleend4. Dit betekent dat eiser alleen in de lidstaat waar hij internationale bescherming heeft – in dit geval Denemarken – een beroep kan doen op artikel 23 van de Kri.
7. Eiser vindt verder dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM5, gelet op het rechtmatige verblijf van zijn gezin in Nederland. Ook vindt eiser dat verweerder zich op zijn discretionaire bevoegdheid had kunnen verstaan, omdat zijn gezin geen verblijf heeft in Denemarken.
8. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Wanneer een asielaanvraag niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a van de Vw – zoals in het geval van eiser – toetst verweerder niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM en heeft verweerder ook niet de discretionaire bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen6. De beroepsgronden slagen niet.
9. Gelet op het voorgaande is de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
3 Kwalificatierichtlijn.
4 Dit volgt uit artikel 2, aanhef en onder j, van de Kri.
5 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6 Dit volgt uit artikel 3.6a, tweede lid, van het Vb, en uit paragraaf C1/4.1, onder 2, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
14 mei 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.