ECLI:NL:RBDHA:2020:4291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
AWB 20/156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van mensenhandel en de gevolgen van het sepot door het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft eiseres, een Nigeriaanse vrouw, op 8 januari 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'humanitaire tijdelijk' op 7 januari 2020 had afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 8 mei 2020 via een beeldverbinding gehouden, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie op 4 november 2019 het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van eiseres betreffende mensenhandel heeft geseponeerd, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning. Eiseres voerde aan dat zij niet in Italië aangifte kan doen van mensenhandel en dat Nederland in EU-verband een gezamenlijke inspanning moet leveren voor de opsporing en vervolging van mensenhandel. Ze stelde ook dat haar bijzondere omstandigheden, zoals psychische problemen en de geboorte van haar zoon in Nederland, in haar voordeel moesten worden meegewogen.

De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op basis van een aangifte van mensenhandel. De rechtbank benadrukte dat er geen belangenafweging nodig was, aangezien de afwijzing gebaseerd was op een wettelijk voorschrift. De rechtbank concludeerde dat de bijzondere omstandigheden van eiseres, waaronder de impact van de coronamaatregelen, niet voldoende waren om haar verblijfsaanvraag te honoreren. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/156
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,
gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Hopman.

Procesverloop

Eiseres heeft op 8 januari 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
7 januari 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft met behulp van een beeldverbinding plaatsgevonden op 8 mei 2020. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Op 7 november 2019 heeft verweerder de ambtshalve aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitaire tijdelijk’ afgewezen. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard, omdat het OM [1] het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van eiseres betreffende mensenhandel op 4 november 2019 heeft geseponeerd vanwege het ontbreken van rechtsmacht voor Nederland en vanwege het ontbreken van aanknopingspunten voor verder politieonderzoek. Het OM heeft daarmee vastgesteld dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel [2] . Er is volgens verweerder geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels. De weigering om eiseres verblijf in Nederland toe te staan is volgens verweerder ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [3] , omdat de echtgenoot en het kind van eiseres ook Nederland moeten verlaten. Tot slot is volgens verweerder geen sprake van internationale verplichtingen, een wezenlijk Nederlands belang of humanitaire redenen die maken dat de aanvraag moet worden ingewilligd. [4]
3. Eiseres voert in beroep aan dat niet van haar verwacht kan worden dat zij in Italië aangifte doet van mensenhandel. Eiseres stelt dat Nederland in EU-verband een gezamenlijke inspanning moet leveren ten aanzien van de opsporing en vervolging van mensenhandel in Libië en Italië. Volgens eiseres had de belangenafweging in het voordeel van haar moeten uitvallen en had verblijf aan eiseres moeten worden toegestaan. De bijzondere omstandigheden van eiseres zijn gelegen in de vrees voor de vrouw die eiseres als prostituee heeft tewerkgesteld in Italië, de psychische problemen die eiseres ervaart als gevolg van de mensenhandel en de geboorte van haar zoon in Nederland. Tot slot voert eiseres aan dat zij op dit moment niet kan reizen door de maatregelen ter bestrijding van het Corona-virus.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de vergunning van eiseres terecht heeft afgewezen. De verblijfsvergunning die op grond van een aangifte mensenhandel wordt verleend, voorziet in de mogelijkheid om mee te werken aan strafvervolging. Niet in geschil is dat het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van eiseres is geseponeerd op 4 november 2019. Gelet daarop voldoet zij niet aan de voorwaarde zoals gesteld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb.
5. Omdat sprake is van een wettelijk voorschrift, hoefde verweerder geen belangenafweging te maken. Verweerder heeft zijn standpunten in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Dat eiseres mogelijk overweegt om een beklagprocedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering te starten, leidt ook niet tot een ander oordeel. Een beklagprocedure geeft namelijk geen verblijfsrecht en mag niet worden afgewacht. Verweerder heeft geen bevoegdheden ten aanzien van een strafrechtelijk onderzoek, waardoor niet valt in te zien welke inspanningen verweerder in dit geval nog meer had moeten verrichten. De bijzondere omstandigheden die eiseres verder heeft aangevoerd, leiden evenmin tot verblijfsaanvaarding. Eiseres heeft geen medische stukken overgelegd over de psychische problemen die zij zou ervaren. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat de echtgenoot en het kind van eiseres evenmin verblijfsrecht hebben in Nederland, zodat zij als gezin kunnen worden overgedragen aan Italië.
6. Tot slot heeft verweerder op zitting terecht opgemerkt dat de uitbraak van het Corona-virus en de hierdoor getroffen maatregelen een tijdelijk beletsel zijn voor overdracht aan Italië. Dit doet niets af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Openbaar Ministerie.
2.Op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en hoofdstuk B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000.