ECLI:NL:RBDHA:2020:4230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
09/837354-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreiging met een terroristisch misdrijf en bezit van verboden (vuur)wapens en munitie

Op 13 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een terroristisch misdrijf en het bezit van verboden vuurwapens en munitie. De verdachte, geboren in 1962 en werkzaam als beveiliger, heeft op 30 september 2019 tijdens een discussie met collega's bedreigende uitspraken gedaan over moslims, waarbij hij verwees naar de aanslag in Nieuw-Zeeland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte woorden heeft gebruikt die bij de aanwezigen redelijke vrees konden opwekken voor een terroristisch misdrijf. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte in zijn woning een groot aantal verboden wapens en munitie had, waarvoor hij geen vergunning had. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en voorwaarden van reclasseringstoezicht en een contactverbod met de bedreigde personen. De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreigingen en het ongecontroleerde bezit van wapens, wat bijdroeg aan gevoelens van onrust in de maatschappij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837354-19
Datum uitspraak: 13 mei 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 31 december 2019, 11 maart 2020 (beide pro forma) en 29 april 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. Minks en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.M.G. Hulsman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 september 2019 te ’s-Gravenhage [aangever] en of één of meer perso(o)n(en) heeft bedreigd (al dan niet met een terroristisch misdrijf), althans met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever] en/of die perso(o)n(en) dreigend de woorden toe te voegen "dat hij het mooi vond wat er in Nieuw Zeeland gebeurd was, dat hij daarvan heeft zitten smullen, dat hij dit in Nederland ook zou kunnen doen, een hekel heeft aan moslims en dat hij een wapenvergunning op naam heeft. Dat hij het liefst alle moslims doodschiet en/of dat hij van Joden houdt want die doden moslims en als hij een moskee binnen gaat dat hij dan twee granaten mee neemt" en/of op de mededeling "over 10 á 20 jaar zijn er steeds meer moslims" antwoordt: "dat is mooi dan hoef ik niet te mikken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij in of omstreeks de periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (automatisch) geweer, bekend onder de [fabrieksnaam] , model M70 AB2, kaliber 7.62 x 39 mm zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of een bijbehorend patroonmagazijn en/of een grote hoeveelheid munitie te weten:
- een hoeveelheid geweermunitie kaliber 7.62 x 39 mm en/of
- 8 stuks, althans een hoeveelheid hagelpatronen kaliber 12, merk Legia en/of
- 351 stuks, althans een hoeveelheid pistoolmunitie kaliber 9 mm Luger en/of
- 207 stuks, althans een hoeveelheid knalpatronen 9 mm Luger en/of
- 300 stuks, althans een hoeveelheid randvuurpatronen, merk CCI kaliber .22LR en/of
- 408 stuks, althans een hoeveelheid geweerpatronen, merk Sellier & Bellot, kaliber 30 Carbine en/of
- 20 stuks, althans een hoeveelheid pistoolmunitie, merk Geco, kaliber 6.35 en/of
- 35 stuks, althans een hoeveelheid pistoolmunitie, merk Geco kaliber 7.65 en/of
- 20 stuks, althans een hoeveelheid revolvermunitie, merk Remington .44 Rem Mag en/of
- 35 stuks, althans een hoeveelheid revolvermunitie, merk Sellier & Bellot kaliber .38 Special en/of
- 1 stuk revolvermunitie, merk Winchester - Western, kaliber .38 en/of
- 10 stuks, althans een hoeveelheid pistoolmunitie, kaliber 38 Super en/of
- 32 stuks, althans een hoeveelheid verschoten hulzen, kaliber 9 mm Luger en/of
- 28 stuks, althans een hoeveelheid kogels, kaliber 9 mm en/of
- 16 stuks geweermunitie, kaliber 308 Winchester (pantser doorborende munitie) in ieder geval een grote hoeveelheid munitie, zijnde munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
3
hij in of omstreeks de periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasbusje (CS gas),zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
4
hij in of omstreeks de periode van 30 september tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en/of twee/een ploertendoder(s) voorhanden heeft gehad;
5
hij in of omstreeks de periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 3, van de Wet wapens en munitie te weten een werpmes voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte was in 2019 al een aantal jaar werkzaam als beveiliger bij de [naam bedrijf] . Op 30 september 2019 bevonden hij en enkele collega’s zich gedurende hun dienst in een busje. Tussen de verdachte en de collega’s is een discussie ontstaan. De verdachte heeft richting zijn collega’s uitspraken gedaan die zij als beledigend en bedreigend hebben ervaren, terwijl de verdachte - naar eigen zeggen - slechts grof in de mond is geweest. Nadat de verdachte is aangehouden en overgebracht naar het politiebureau, is zijn woning doorzocht. Hier is een veelvoud aan verschillende soorten munitie en (vuur)wapens aangetroffen, waaronder ook (vuur)wapens die de verdachte – als vergunninghouder voor enkele specifieke vuurwapens en daarbij behorende munitie – niet in zijn bezit mocht hebben. De naderhand onderzochte telefoon van de verdachte bleek talloze afbeeldingen en filmpjes te bevatten van rechts-extremistische aard. De telefoon zelf had als beltoon het zogenaamde “Panzer” lied, een lied van de pantseronderdeel van het nazi-leger tijdens de Tweede Wereldoorlog.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit bepleit en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging, nu de uitspraken van de verdachte opzettelijk zijn uitgelokt door anderen. Ten aanzien van de onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1
De woorden van verdachte
Op 30 september 2019 heeft [aangever] (hierna: aangever) aangifte gedaan bij de politie en onder meer het volgende verklaard. Op 30 september 2019 was hij samen met de verdachte als beveiliger aan het werk voor [naam bedrijf] . Een collega, genaamd [naam collega 1] , belde voor een lift voor hem en [naam collega 2] vanaf [straatnaam] naar de [straatnaam] . Nadat aangever en de verdachte hen hadden opgehaald, vertrokken zij in de bus naar de [straatnaam] . Er ontstond in de bus een gesprek over de Islam. Op enig moment hoorde de aangever de verdachte zeggen: “Dat wat ze in Nieuw-Zeeland hebben gedaan daarvan heb ik zitten smullen.” Vervolgens hoorde de aangever [naam collega 1] in de bus zeggen: “Over 10 á 20 jaar zijn er steeds meer moslims”, waarop de verdachte antwoordde: “Dat is mooi dan hoef ik niet te mikken”. [2]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 30 september 2019 te Den Haag met enkele collega’s in de bus zat, toen het gesprek in de bus op enig moment over de Islam ging. Dit was wel vaker het gespreksonderwerp tussen collega’s onderling, aangezien de meerderheid van de collega’s van de verdachte moslim is. Deze collega’s spraken dan ook -soms serieus, soms gekscherend - over de noodzaak om hem te bekeren tot de Islam. De opmerkingen van de collega’s naar hem in de bus (waaronder aangever) op 30 september 2019 waren volgens de verdachte treiterend, pesterig en sarrend van aard. De verdachte was hier niet van gediend en heeft bekend dat hij op enig moment in reactie hierop heeft gezegd dat hij heeft gelachen om wat er in Nieuw-Zeeland was gebeurd. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij hiermee doelde op de aanslag die op 15 maart 2019 in Christchurch te Nieuw-Zeeland is gepleegd, waarbij een persoon met behulp van vuurwapens een einde heeft gemaakt aan het leven van 51 mensen, voornamelijk moslims.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend te hebben gezegd, als antwoord op [naam collega 1] , dat hij niet zou hoeven te mikken, omdat hij het woord ‘mikken’ nooit zou gebruiken, maar eerder zou spreken over richten.
De aangever is op 22 januari 2020 bij de rechter-commissaris als getuige gehoord en heeft ten overstaan van de rechter-commissaris onder ede zijn verklaring herhaald. [3] De raadsvrouw heeft betoogd dat de aangever in eerste instantie slechts aangifte wilde doen van belediging en niet van bedreiging. Volgens de raadsvrouw heeft de politie aangever er uiteindelijk toe gezet om aangifte te doen van bedreiging. De rechtbank merkt hier het volgende over op. Los van het feit dat het onderzoek van politie en justitie naar de gedragingen van de verdachte ook zonder formele aangifte kan geschieden, blijkt niet uit het dossier dat aangever onder druk is gezet om aangifte te doen. Aangever heeft na zijn aangifte nog een aanvullende verklaring afgelegd en is als gezegd bij de rechter-commissaris gehoord. Uit geen van deze verklaringen blijkt dat de aangever niet in vrijheid heeft verklaard ten overstaan van de politie en/of de rechter-commissaris. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt waaruit zou blijken dat aangever onder zodanige druk is gezet dat hij tegen zijn zin in aangifte heeft gedaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de verklaring van de aangever te twijfelen en acht de verklaring betrouwbaar. Op basis van deze aangifte en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 30 september 2019 bedreigende bewoordingen heeft gebezigd richting zijn collega’s.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte op 30 september 2019 heeft gezegd “dat hij dit in Nederland ook zou kunnen doen, een hekel heeft aan moslims en dat hij een wapenvergunning op naam heeft. Dat hij het liefst alle moslims doodschiet en/of dat hij van Joden houdt want die doden moslims en als hij een moskee binnen gaat dat hij dan twee granaten mee neemt". De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de verdachte het gebruik van deze woorden van meet af aan ten stelligste heeft ontkend. Daarnaast wordt de verklaring van [naam collega 1] die hierover heeft verklaard niet door anderen bevestigd. Ook het proces-verbaal van bevindingen van een verbalisant die bij eerste aankomst het een en ander uit de mond van aanwezigen heeft opgetekend, vindt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in het dossier.
Redelijke vrees
Uit het dossier blijkt dat de verdachte, de aangever en overige collega’s elkaar al jaren kenden en met elkaar hebben gewerkt als beveiligers. De collega’s kenden de verdachte als iemand die grof gebekt was en zijn woordje klaar had, maar dan alleen -zoals eerder overwogen- in reactie op al dan niet serieus bedoelde pogingen om hem tot de Islam te bekeren. De collega’s van de verdachte waren op de hoogte van het feit dat de verdachte lid was van een schietvereniging, wel eens schoot bij die vereniging en in het bezit was van vuurwapens en munitie. Zo heeft de aangever verklaard dat hij op 30 september 2019 zijn collega [naam collega 1] hoorde zeggen dat ‘als je een leuke dag wilt hebben met de verdachte, je over wapens moet praten’. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij al geruime tijd een fascinatie voor wapens heeft en dat dit ook bekend was onder zijn collega’s.
Voor een bewezenverklaring van een ten laste gelegde bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Niet is vereist dat in een concreet geval bij de bedreigde werkelijke vrees is opgewekt of de bedreigde daarvan blijk geeft. De redelijke vrees die een bedreiging kan doen ontstaan, is aldus geobjectiveerd. Niet is vereist dat aangever in zijn aangifte of aanvullende verklaring heeft verklaard zich daadwerkelijk bedreigd te hebben gevoeld, zoals door de raadsvrouw is gesteld. Naast dit objectieve oordeel zijn de subjectieve omstandigheden waaronder een bedreiging is geschied van belang.
Onder deze omstandigheden is de reeds genoemde onderlinge verhouding tussen de verdachte, de aangever en de overige aanwezigen van belang. De rechtbank noemt daartoe in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden: het feit dat de verdachte sprak over vuurwapens, dat de bedreigende bewoordingen van de verdachte betrekking hadden op een aanslag waarbij vuurwapens zijn gebruikt en het feit dat de aangever en de anderen wisten dat de verdachte de beschikking had over vuurwapens. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden tot de redelijke vrees konden leiden dat de verdachte het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou uitvoeren.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangifte en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de aangever en de andere personen die aanwezig waren in de bus, heeft bedreigd. Ten aanzien van de bewezenverklaring merkt de rechtbank nog aanvullend op dat de verdachte heeft verklaard dat hij heeft gelachen om het filmpje van de aanslag in Christchurch en acht met betrekking tot de bewezenverklaring de woorden ‘smullen’ en ‘gelachen’ woorden van gelijke aard of strekking. Ofschoon verdachte zelf deze woorden heeft ontkend, acht de rechtbank bewezen dat hij ook woorden als ‘mikken’ of ‘richten’ heeft gebruikt. Ook hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit woorden zijn van gelijke aard of strekking.
Terroristisch misdrijf
Op basis van artikel 285, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voor een bedreiging met een terroristisch misdrijf toereikend dat wordt gedreigd met een terroristisch misdrijf zoals genoemd in artikel 83 Sr. Het is niet vereist dat de bedreiging met een terroristisch oogmerk geschiedt. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van bedreiging met terroristisch misdrijf, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf betreft en dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd.
De verdachte heeft zijn uitlatingen gedaan in een gesprek met drie collega’s, waarvan er twee moslim zijn. Met zijn uitlatingen verwijst de verdachte naar een terroristische aanslag die was gericht tegen moslims, welke aanslag met een terroristisch en extremistisch motief is gepleegd met vuurwapens. De bewoordingen van de verdachte houden daarnaast het gebruik van vuurwapens in. De collega’s van de verdachte waren bovendien op de hoogte van het feit dat de verdachte vuurwapens in zijn bezit had en daarmee ook overweg kon. De uitlatingen van de verdachte wijzen naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig op een terroristisch misdrijf. Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde uitlatingen van dien aard zijn en zijn gedaan onder zodanige omstandigheden dat hierdoor bij betrokkenen de redelijke vrees kon ontstaan dat er een terroristisch misdrijf kon worden gepleegd.
Over de inhoud van de telefoon van verdachte merkt de rechtbank op dat deze niet direct in verband kan worden gebracht met het aan de verdachte verweten feit nu die inhoud niet bekend was bij betrokkenen. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij deze afbeeldingen en filmpjes slechts ontving, en hij ze niet verder liet zien of verspreidde aan anderen en te laks was om ze te verwijderen van zijn telefoon. Over het gebruik van het “Panzer” lied als beltoon heeft de verdachte verklaard dat daar verder niets achter gezocht moet worden. Uitgebreid politieonderzoek naar zijn telefoon en naar derden contacten van de verdachte leidt ook niet tot een andere conclusie. Ook is niet gebleken ondanks uitgebreid onderzoek dat verdachte verkeerde in (rechts-)extremisten kringen.
Ten aanzien van feiten 2 tot en met 5
De verdachte is op 30 september 2019 aangehouden op verdenking van bedreiging. [4] Bij fouillering van de verdachte op 1 oktober 2019 werd door een verbalisant bij de verdachte een uitvouwbaar mes aangetroffen en de verdachte had diverse patronen als sleutelhanger aan zijn sleutelbos. [5] Verder bleek dat de verdachte vergunninghouder is van diverse vuurwapens en bijbehorende munitie. [6] Gezien de verdenking tegen de verdachte en het feit dat hij vergunninghouder is voor diverse vuurwapens, heeft de politie de woning van de verdachte doorzocht. [7] De politie trof in de woning van de verdachte vuurwapens en munitie aan waarvoor de verdachte als verlofhouder een vergunning heeft voor het bezit hiervan. Daarnaast werden echter ook een aantal (vuur)wapens en munitie aangetroffen die buiten de vergunning van de verdachte vallen en zijn opgenomen op de tenlastelegging onder de feiten 2 tot en met 5. De politie trof tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte in zijn slaapkamer naast zijn bed een [fabrieksnaam] , model M70 AB2, kaliber 7.62x39mm aan. Dit betreft een op een AK-47 gelijkend semi-automatisch vuurwapen, van Joegoslavische makelij. Het vuurwapen was geladen en in de buurt van het vuurwapen lagen nog meer geladen magazijnen. Daarnaast trof de politie in de woning van de verdachte ook een busje traangas, boksbeugel, een werpster en twee ploertendoders aan. [8]
De verdachte heeft ter terechtzitting het bezit van voornoemd verboden vuurwapen, munitie, traangas, boksbeugel, werpster en ploertendoders bekend. Hij is van jongs af aan gefascineerd door wapens en munitie.
De rechtbank stelt vast dat de bij de verdachte aangetroffen goederen vallen onder diverse strafbare categorieën van de Wet wapens en munitie en het bezit hiervan in alle gevallen een strafbaar feit oplevert en dus strafbaar is. Bovendien wist de verdachte als vergunninghouder welke wapens hij wel en niet in zijn bezit mocht hebben en heeft hij deze desondanks toch voorhanden gehad. De rechtbank acht de feiten 2 tot en met 5 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1
hij op 30 september 2019 te ’s-Gravenhage [aangever] en
anderepersonen heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, door die [aangever] en
anderepersonen dreigend de woorden toe te voegen "dat hij het mooi vond wat er in Nieuw Zeeland gebeurd was”, “dat hij daarvan heeft zitten smullen” en op de mededeling "over 10 á 20 jaar zijn er steeds meer moslims" te antwoorden: "dat is mooi dan hoef ik niet te mikken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij in de periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (automatisch) geweer, bekend onder de [fabrieksnaam] , model M70 AB2, kaliber 7.62 x 39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en een bijbehorend patroonmagazijn en een grote hoeveelheid munitie te weten:
- een hoeveelheid geweermunitie kaliber 7.62 x 39 mm en
- 8 stuks hagelpatronen kaliber 12, merk Legia en
- 351 stuks pistoolmunitie kaliber 9 mm Luger en
- 207 stuks knalpatronen 9 mm Luger en
- 300 stuks randvuurpatronen, merk CCI kaliber .22LR en
- 408 stuks geweerpatronen, merk Sellier & Bellot, kaliber 30 Carbine en
- 20 stuks pistoolmunitie, merk Geco, kaliber 6.35 en
- 35 stuks pistoolmunitie, merk Geco kaliber 7.65 en
- 20 stuks revolvermunitie, merk Remington .44 Rem Mag en
- 35 stuks revolvermunitie, merk Sellier & Bellot kaliber .38 Special en
- 1 stuk revolvermunitie, merk Winchester - Western, kaliber .38 en
- 10 stuks pistoolmunitie, kaliber 38 Super en
- 32 stuks verschoten hulzen, kaliber 9 mm Luger en
- 28 stuks kogels, kaliber 9 mm en
- 16 stuks geweermunitie, kaliber 308 Winchester (pantser doorborende munitie) in ieder geval een grote hoeveelheid munitie, zijnde munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
3
hij in de periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasbusje (CS gas), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
4
hij in de periode van 30 september tot en met 1 oktober 2019 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en twee ploertendoders voorhanden heeft gehad;
5
hij in de periode van 30 september 2019 tot en met 1 oktober 2019 te ’s-Gravenhage, een wapen van categorie III, onder 3, van de Wet wapens en munitie te weten een werpmes voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte in de bus op 30 september 2019 en ook al eerder uitgebreid door collega’s werd gepest en getreiterd, en daardoor is uitgelokt tot de uitspraken waarvan later aangifte is gedaan. De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw strafrechtelijk gezien aldus dat zij een beroep doet op de schulduitsluitingsgrond van overmacht, bestaande uit psychische overmacht aan de zijde van de verdachte, in de zin dat de verdachte geen andere mogelijkheid had dan het doen van uitspraken die bedreigend van aard zijn. De raadsvrouw heeft hiertoe uitgebreid de onderlinge sfeer tussen de verdachte en zijn collega’s beschreven en betoogd dat er over en weer vervelende opmerkingen werden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten in het dossier aanwezig zijn om te spreken van overmacht in de zin van de door de raadsvrouw gestelde uitlokking, nog daargelaten de vraag of dit tot strafuitsluiting van de verdachte zou moeten leiden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte aldus geen geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond toekomt.
De verdachte is aldus strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair - bij bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten - gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daarbij de voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd, onder dadelijke uitvoerbaarheid. De officier van justitie heeft subsidiair – bij bewezenverklaring van slechts de onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten – gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daarbij de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om geen straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel hoger is dan het reeds ondergane voorarrest. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om een eventueel hoger op te leggen straf in voorwaardelijke vorm, dan wel een werkstraf op te leggen aan haar cliënt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan een bedreiging met een terroristisch misdrijf. De verdachte heeft zich op bedreigende wijze uitgelaten tegenover zijn collega’s met wie hij enkele jaren heeft samengewerkt, door op een ondubbelzinnige manier te verwijzen naar één van de meest ernstige, terroristische aanslagen die niet lang daarvoor, in maart 2019, was gepleegd. De verdachte heeft gezegd te hebben genoten van een filmpje van de aanslagpleger, waarin is te zien hoe de aanslagpleger tientallen onschuldige mensen op brute wijze om het leven brengt. Vervolgens heeft de verdachte - al dan niet in de exacte bewoording - verklaard niet te hoeven mikken indien er over één tot twee decennia in Nederland nog meer moslims zijn dan vandaag de dag. De rechtbank acht deze uitspraken van de verdachte verwerpelijk en ten overstaan van drie collega’s, waarvan twee moslim zijn, ook uitermate bedreigend van aard.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden (vuur)wapenbezit en had hij de beschikking over een grote hoeveelheid verboden munitie.
De verdachte had -direct voor het grijpen naast zijn bed, slechts verhuld door een handdoek- een geladen semi-automatisch vuurwapen samen met een aantal geladen (dubbel)magazijnen staan. Hoewel de verdachte stelt dit wapen al bijna 20 jaren slechts in zijn bezit en niet gebruikt te hebben, staat dit type vuurwapen om niets anders bekend dan te worden gebruikt bij afrekeningen in het criminele milieu en bij aanslagen waarbij vaak meerdere dodelijke slachtoffers te betreuren zijn. Het voorhanden hebben van een dergelijk type vuurwapen brengt daardoor sterke gevoelens van onrust en angst teweeg in de maatschappij.
Het bevreemdt de rechtbank ook dat de verdachte niet heeft kunnen uitleggen waarom het wapen -geladen en wel- naast zijn bed stond. Het bezit van dit type vuurwapen staat verder in geen enkel verband met de schietsport zoals de verdachte beoefent en op grond waarvan hij als vergunninghouder enkele vuurwapens legaal in zijn bezit heeft. Juist de verdachte moet dit als vergunninghouder van vuurwapens weten en de rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij als vergunninghouder (vuur)wapens en munitie in zijn bezit had die hij niet mocht hebben.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten - naar aard, ernst en conform de door de rechtbank te hanteren oriëntatiepunten bezien - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen van langere duur. De hierna te bespreken omstandigheden wegen in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 21 november 2019. De rechtbank weegt het strafblad van de verdachte niet in strafverzwarende zin mee, nu hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen jaren niet is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Door politie en justitie zijn gegevensdragers van de verdachte inbeslaggenomen en de inhoud hiervan is opgenomen in het dossier. Deze inhoud bestaat uit honderden afbeeldingen, zogenoemde
memes, en filmpjes met een rechtsextremistisch karakter en verheerlijking van wapens en geweld tegen de Islam. Zorgelijk is niet alleen dat de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid van dit soort content in zijn bezit had, ter terechtzitting heeft hij er geen blijk van gegeven van het gedachtengoed afstand te willen nemen onder verwijzing naar de vrijheid van meningsuiting, of zelfs maar te willen begrijpen dat dergelijke afbeeldingen voor derden schokkend en weerzinwekkend kunnen zijn. Tegelijkertijd is niet gebleken dat de verdachte een actieve houding heeft gehad ten aanzien van het vervaardigen of verspreiden van dergelijke content. Hij ontving deze alleen van anderen en verwijderde ze niet. De verdachte is evenmin lid van enige (rechts)extremistische groep. Zoals eerder overwogen acht de rechtbank dan ook geen verband aanwezig tussen de bewezenverklaarde feiten en de bij de verdachte aangetroffen content. De rechtbank weegt dit dan ook niet in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de rapportages die ten aanzien van de persoon van de verdachte zijn opgemaakt, te weten de in het kader van een zogenoemde triple advisering opgestelde NIFP-rapportage en de reclasseringsrapportage. De persoon van de verdachte is uitvoerig onderzocht in het kader van de triple rapportage. Zowel de psychiater als de psycholoog komen tot de conclusie dat ten aanzien van de verdachte geen sprake is van enige psychische en/of persoonlijkheidsstoornis. Zij concluderen dan ook dat de verdachte, bij een bewezenverklaring, volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Verder geeft de uitkomst van de milieurapportage geen blijk van een persoon met (rechts)extremistisch, (neo-)nationalistische of racistische denkbeelden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte fors over de schreef is gegaan door zijn collega’s en eventuele anderen op de hiervoor beschreven wijze te bedreigen en verboden wapens en munitie te bezitten. De rechtbank onderschrijft evenwel uitdrukkelijk niet het standpunt van de officier van justitie, inhoudende dat de verdachte klaar zou zijn voor een nog te voeren gewapende strijd. De resultaten van het opsporingsonderzoek en het persoonlijkheidsonderzoek bieden hiervoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken dat normbesef ten aanzien van zijn handelen bij de verdachte wel aanwezig is; hij begrijpt dat hij in zijn uitspraken naar de collega’s te ver is gegaan en weet dat het bezit van deze wapens en munitie niet mocht. Hij beseft dat hij dergelijke woorden nooit meer moet gebruiken en definitief afscheid moet nemen van zijn fascinatie voor wapens.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat er ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zorgen zijn over huisvesting, inkomensverlies door baanverlies en het gebrek aan beschermende factoren. De rechtbank onderschrijft voornoemde zorgen van de reclassering en acht het van belang dat de verdachte hiervoor in contact blijft met de reclassering.
Hoewel de rechtbank tot dezelfde bewezenverklaarde feiten komt als de officier van justitie, weegt de rechtbank op basis van het voornoemde minder omstandigheden in strafverzwarende zin mee dan de officier van justitie. De rechtbank is - gelijk de officier van justitie - van oordeel dat aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd met daarbij bijzondere voorwaarden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd van 24 maanden, met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De rechtbank acht het van belang dat de verdachte na zijn detentie contact houdt met de reclassering en zal reclasseringstoezicht dan ook als voorwaarde verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel. Daarnaast onderschrijft de rechtbank het advies van de reclassering omtrent een contactverbod tussen de verdachte en de aanwezigen bij de bedreiging. De rechtbank zal een contactverbod ook verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank ziet geen noodzaak om als voorwaarde een locatieverbod met politieopvolging aan de verdachte op te leggen, nu de bedreiging onafhankelijk van enige specifieke plaats is begaan.
Ten aanzien van de gevorderde maar niet nader door de officier van justitie gemotiveerde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting gelet op de wettelijke vereisten daartoe geen mogelijkheden om de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam collega 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft daartoe een vordering tot schadevergoeding aan de rechtbank doen toekomen. De rechtbank merkt op dat de vordering incompleet is, aangezien een te vorderen bedrag ter zake gewenste vergoeding van schade, ontbreekt. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vordering hiermee niet deugdelijk is opgesteld en derhalve zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de inbeslaggenomen goederen conform de beslissing op de beslaglijst worden vernietigd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte bereid is om afstand te doen van de bij hem aangetroffen illegale wapens.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de goederen, de inbeslaggenomen wapens en munitie, conform artikel 36d Sr alle voorwerpen zijn die vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank zal dan ook alle goederen zoals vermeld op de beslaglijst onttrekken aan het verkeer.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de daarbij behorende categorieën I, II en III.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met een terroristisch misdrijf;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en munitie van categorie III;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, en verklaart de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8 (acht) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met de volgende personen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht:
[aangever] , geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ;
[naam collega 2] , geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ;
[naam collega 1] , geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres: Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [naam collega 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
de inbeslaggenomen goederen;
onttrekt aan het verkeer de goederen zoals vermeld op de beslaglijst onder 1 tot en met 19, welke is gehecht als bijlage aan dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. J. Barensen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Siebrand, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2020.
Bijlage
Beslaglijst

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019273208, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag - Centrum, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 tot en met 454).
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 22 tot en met 23.
3.Proces-verbaal van getuige bij de rechter-commissaris, punt. 16.
4.Proces-verbaal van aanhouding, p. 10.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 54.
7.Proces-verbaal van binnentreden woning, p. 62.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 60 tot en met 63.