In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2020 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De maatregel van bewaring was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 6 maart 2020, en de eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak van 23 maart 2020 ten grondslag lag. De rechtbank toetst of de maatregel sindsdien nog steeds rechtmatig is. Eiser stelt dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, vooral door de coronamaatregelen die de uitzetting belemmeren. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de sluiting van het luchtruim door Marokko een tijdelijke belemmering is en dat er nog steeds een redelijke termijn voor uitzetting kan worden verwacht.
Daarnaast voert eiser aan dat de detentieomstandigheden door de coronamaatregelen zijn verslechterd, maar de rechtbank oordeelt dat deze klachten over het regime binnen het detentiecentrum niet kunnen leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. Deze uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal dat alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.