ECLI:NL:RBDHA:2020:4192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AWB 19/6926 19/6927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van staatloosheid en privéleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een staatloze eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. Eiser, die sinds 2001 in Nederland verblijft, heeft afstand gedaan van zijn Georgische nationaliteit en heeft geen pogingen ondernomen om zijn nationaliteit te herkrijgen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van het paspoortvereiste en het mvv-vereiste, omdat eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Eiser heeft aangevoerd dat de Nederlandse Staat hem in zijn privéleven hindert door geen identiteitspapieren te verstrekken, wat volgens hem een schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om een paspoort te verkrijgen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een schending van artikel 8 rechtvaardigen. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/6926 (beroep)
AWB 19/6927 (voorlopige voorziening)
[V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 3 maart 2020 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedag] 1966, nationaliteit: staatloos, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 1 februari 2019 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ” afgewezen. Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 22 augustus 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 11 september 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser verblijft sinds 2001 in Nederland. Bij binnenkomst hier te lande was hij ongeveer [leefftijd] oud. Hij is afkomstig uit wat nu Georgië heet. Eiser heeft in Nederland nooit een verblijfsvergunning gehad. Sinds zijn komst naar Nederland heeft hij vier asielaanvragen gedaan, die allemaal zijn afgewezen. Ook heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier op basis van het buiten schuld beleid ingediend, maar ook deze aanvraag is afgewezen.
2. Eiser stelt dat de Nederlandse Staat hem in ernstige mate en op onrechtmatige wijze hindert in de uitoefening van zijn privéleven doordat de Nederlandse Staat nog altijd niet aan de verplichting heeft voldaan om aan hem identiteitspapieren te verstrekken, terwijl voor de Nederlandse Staat zijn identiteit wel vast staat. Daarmee schendt de Nederlandse Staat, en, zo begrijpt de rechtbank: ook verweerder, artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft een beroep gedaan op het arrest Hoti tegen Kroatië van het EHRM [2] van 26 april 2018. [3] Het EHRM overwoog in deze zaak, aldus eiser, dat het gedurende vele jaren nalaten van het legaliseren van de verblijfsstatus van een staatloze man, schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Eiser verwijst verder naar de verklaring van de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie van 24 maart 2016. Daarin geeft de minister aan dat er geen twijfel is over de identiteit van eiser en dat niet gebleken is dat eiser na het afstand doen van zijn Georgische nationaliteit een andere nationaliteit heeft verkregen. Volgens eiser heeft de minister daarmee zijn staatloosheid erkend. Tevens verwijst eiser naar de uitspraak van 20 februari 2014 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag. [4] De rechtbank heeft in die uitspraak overwogen dat eiser jegens de Nederlandse Staat als staatloos persoon recht heeft op afgifte van identiteitspapieren, doch dat hij dit recht in een bestuursrechtelijke procedure niet kan verwezenlijken, nu de staat geen bevoegd bestuursorgaan heeft aangewezen. Voor wat betreft identificatie voert eiser aan dat zijn nationaal paspoort door de vreemdelingenpolitie in Alkmaar op [datum] 2008 is ingenomen. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft laten weten dat zij het originele paspoort in 2009 aan de vertegenwoordiging van Georgië hebben gegeven. Niet duidelijk is wat de ambassade met het originele paspoort heeft gedaan. De DT&V heeft het nooit teruggekregen. Eiser betoogt dat de omstandigheid dat hij zelf afstand heeft gedaan van zijn Georgische nationaliteit niet uitmaakt voor de vraag of hij als staatloze kan worden aangemerkt. Eiser volgt het standpunt van verweerder dat hij geen echte staatloze zou zijn dan ook niet.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan het zogeheten mvv [5] -vereiste en het paspoortvereiste. Volgens verweerder is geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM. Weliswaar heeft eiser privéleven in Nederland, maar dat betekent niet dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de belangen van eiser, gelegen in het in Nederland kunnen uitoefenen van zijn privéleven, niet opwegen tegen het algemeen belang dat onder meer wordt gediend met een restrictief toelatingsbeleid.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien:
a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;
b. de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.
6. Elk van de in dit artikellid genoemde gronden kunnen op zichzelf een afwijzing dragen. De rechtbank zal allereerst ingaan op het onder b genoemde paspoortvereiste.
7. Op grond van artikel 3.72 van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de Vw afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
8. Gelet op de bewoordingen van dit artikel komt verweerder beoordelingsruimte toe bij de vraag of eiser heeft aangetoond dat hij niet (meer) in het bezit kan worden gesteld van een paspoort. De rechtbank kan daarom slechts terughoudend toetsen. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of verweerder het paspoortvereiste in redelijkheid aan eiser heeft kunnen tegenwerpen.
9. De rechtbank stelt vast dat uit de eerdergenoemde uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2014 volgt dat eiser een staatloos persoon is en recht heeft op identiteitspapieren. [6] Deze staatloosheid levert echter geen verblijfstitel op.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het paspoortvereiste aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat uit het dossier blijkt, en eiser ook ter zitting heeft erkend, dat eiser geen poging heeft gedaan om van de Georgische autoriteiten een paspoort te krijgen. Evenmin heeft hij pogingen ondernomen de Russische nationaliteit te (her)krijgen. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij niet meer in het bezit zal worden gesteld van een paspoort van Georgië of Rusland. De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan de vraag of ook het mvv-vereiste kon worden tegengeworpen.
11. Verder overweegt de rechtbank dat, hoewel artikel 8 van het EVRM niet een recht op het krijgen van een nationaliteit of van burgerschap garandeert, staatloosheid in zeer bijzondere gevallen kan leiden tot schending van artikel 8 van het EVRM. In het geval van eiser is van zo’n bijzondere omstandigheid geen sprake. Het kan immers, door toedoen van eiser, niet worden vastgesteld dat de Georgische autoriteiten, of de Russische autoriteiten, aan eiser geen paspoort (meer) willen afgeven. Zoals eerder vastgesteld, heeft eiser geen poging gedaan om de Georgische nationaliteit dan wel de Russische nationaliteit te (her)krijgen. Het staat daarom niet vast dat eiser niet door een andere staat wordt geaccepteerd, zodat het op dit moment ontbreken van een nationaliteit niet betekent dat verweerder artikel 8 van het EVRM schendt door eiser geen verblijf toe te staan. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
12. Het beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
13. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
en aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
14. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/6926,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/6927,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: ED
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
3.No 6331/14.
4.SGR13/2490.
5.Machtiging tot voorlopig verblijf.
6.R.o. 16, vierde alinea.